Welkom iedereen!

Het doel van deze blog is een realistisch, genuanceerd - misschien zelfs ontnuchterend - beeld te schetsen van de internationale dynamiek die vandaag de dag plaats vindt onder het vaandel van mensenrechten, democratie, vrijheid en zo meer.

Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog en belangrijker nog, de dekolonisatiebeweging die daarop volgde, lijkt de uitbreidingsdrang van de grote mogendheden voorgoed voorbij te zijn. Op het eerste zicht lijkt het wel of het imperialisme van de 19e en eerste helft van de 20ste eeuw plaats maakten voor humanitaire en ontwikkelingshulp, het promoten en ondersteunen van democratische bewegingen, (internationale) bescherming van sociale en mensenrechten. De nadruk wordt telkens weer op het belang van allerhande vrijheden gelegd (vrijheid van meningsuiting, van vergadering, kortom van quasi alle denken en doen). Deze goede bedoelingen zouden moeten blijken uit onder andere ongebonden voedselhulp, gunstige handelsvoorwaarden, kapitaalvoordelen, tot het - soms zelfs gewapend - optreden tegen dictaturen van allerlei pluimage.

Maar klopt het wel dat zulke acties oprecht gebeuren vanuit een humanitaire overweging? Wordt voedselhulp misschien gebruikt om productieoverschotten te dumpen, ontwikkelingshulp om politieke druk uit te oefenen, kapitaalvoordelen om te beleggen in nieuwe markten en militair ingrijpen om goedkopere olie op te pompen? In hoeverre is het humanitarisme enkel een dun laagje om de keiharde en kille machtspolitiek van allerhande machten in de wereldpolitiek op te smukken? In hoeverre is humanitarisme de spreekwoordelijke wolf met het zachte schapenvachtje om? In hoeverre is humanitarisme enkel een andere naam voor het 'oude' imperialisme?

Wetende dat de waarheid niet zwart-wit is, zouden we via een levendige en genuanceerde discussie graag hier en daar wat kleurtinten aanbrengen. Zodoende zullen we trachten een begin tot antwoord te vormen op voorgaande vragen.

maandag 10 december 2007

“HUMANITAIRE INTERVENTIE”: internationale kaderschets en het “prille debat”

Inleiding

Het is misschien niet eenvoudig meer met op de achtergrond twee seminaries die handelen over het thema van deze blog, om het originaliteitsgehalte van de blogbijdragen te vrijwaren.
Toch doen we daartoe een poging, met als referentie een bijdrage aan de uitgave “Noord-Zuidcahier” van de toenmalige Vlaamse koepel van Derdewereld-NGO's NCOS, met de sprekende titel “Interventie”(1).
Het betreffende tijdschriftnummer dateert niet geheel toevallig uit begin 1992.
Het is immers vanaf 1989-90 dat het internationale discours en de academische en mediadiscussies omtrent humanitaire interventie (2) sterk opgang maakten.
Een dozijn bijdragen licht een aantal begrippen toe en bekijkt (humanitaire)interventie zowel geopolitiek, historisch, juridisch, bespreekt een aantal concrete cases (Nicaragua, het toen Zaïre geheten Congo, Joegoslavië), en verpoost bij de toekomstige rol van de VN hierin.

We selecteerden de bijdrage “De Nieuwe Wereldorde” van prof. L. Reychler (3), die ons om twee redenen interessant leek. Eerst worden een aantal ingrijpende wijzigingen in het mondiale kader geschetst waarin deze discoursverschuiving zich situeerde. Via een schets van de huidige en de zgn. nieuwe wereldorde, waarin ook méér kansen en aanvaarding van H.I. deel uitmaken, worden vervolgens naast een typering van H.I. vervolgens mogelijke argumenten pro en contra HI zoals die in de toenmalige debatten werden aangehaald, op een rijtje gezet. Het is immers op zich interessant te zien hoe gedacht werd in de vroegere fasen van het HI-debat. Een aantal commentaren kunnen misschien ingaan op eventuele accentverschuivingen die sedertdien zijn opgetreden.

Een gewijzigde internationale omgeving

Een vaststelling waarvan de auteur vertrekt, betreft de stroomversnelling inzake internationale veranderingen die rond eind jaren '80 plaatsvond, en die eigenlijk, zoals ook andere grote historische gebeurtenissen uit het verleden, niet voorspeld was. Dit zorgde voor veel onzekerheid bij wat kan worden omschreven als “de grote beleidscentra”.
De gewelddadige desintegratie van Joegoslavië, de USSR, de democratiseringsbewegingen en de implosie van een aantal Afrikaanse staten (Liberia, Somalië, ...), het einde van de eerste Golfoorlog dat een militair sterk doch zwaar verschuld Irak naliet,...

Een aantal oorzaken van het ontbreken van goede voorspellingen worden opgesomd, waarvan we hier weerhouden dat er teveel gefocust werd op de merkwaardige decennialange “Koude-Oorlogsstabiliteit”, en een aantal onderliggende “megatrends” zowel politiek ook academisch werden verwaarloosd.

Reychler probeert alvast bescheiden een aantal “megatrends” die zich volgens hem verder zullen doorzetten, te identificeren:
de revolutie van de informatiechnologie, die democratiserend werkt;
wereldwijde democratiseringsdruk, voor een deel geleid door nieuwe, beter opgeleide jonge generaties a.g.v. het Oosteuropese voorbeeld en het einde van de “wit-zwart”-apartheid die nu meer de “zwart-zwart”-apartheid op de voorgrond brengt
anti-democratiseringstrends als tegenreactie: “fundamentalisme”, extreem-rechts, stukken van de voormalige nomenclatura die zullen manoeuvreren in de nieuwe maatschappelijke ordening;
een toenemend “gemakkelijk cynisme” bij de publieke opinie in het westen, dat elk ideaal (4)) bij voorbaat wegwuift als mooi verpakt “eigenbelang”, en derhalve een constructieve aanpak van internationale problemen bemoeilijkt;
het 5000-200 probleem: ca. 5000 “etnische groepen” leven in ca. 200 staten, die het steeds moeilijker zullen hebben om die sluimerende conflicten te onderdrukken in het kader van de gewijzigde internationale omgeving;
een verschuiving van “harde” naar “zachte, coöpterende” macht: met militaire macht koopt men zich geen duurzame uitstraling, terwijl door de verspreiding van dit soort macht de kosten ervan sterk zijn toegenomen. Nationale cohesie, internationale organisaties, media en cultuur winnen daarentegen aan belang;
een nieuw, multipolair internationaal systeem met drie belangrijke wereldregio's en een handvol wereldmachten, die in één of meer regio's deel uitmaken van een eigen regionale multipolariteit, en niet noodzakelijk over één specifieke machtsvorm beschikken. Dit gegeven versterkt ook de rol van internationale organisaties;
een toegenomen aanvaarding én grotere kansen op succes van de humanitaire interventie, dat hij zelfs als “één van de vérreikende veranderingen in de internationale betrekkingen” kwalificeert. Vrede en veiligheid stoelen niet langer voornamelijk op wapenbeheersing en samenwerking, maar ook op minimale menselijke veiligheid, dewelke bedreigd wordt in geval van genocide, massamoord of foltering. Verschillende gebeurtenissen in de jaren '70 (Oost-Pakistan, Oeganda, Cambodja) en de toegenomen aandacht van media en NGO's hiervoor moeten dit onderstrepen;
de “America first”-houding zal toenemen: ofwel in de vorm van isolationisme ofwel van een unilateralistisch buitenlands politiek;
een conflictrijke wereld waarbij we toch even een aantal fenomenen die weerhouden die worden opgesomd, omdat ze dienstig kunnen zijn als achtergrond voor een verdere discussie inzake HI:
- etnonationalisme aangezwengeld door socio-economische ontberingen;
- latente interstatelijke spanningen die aan de oppervlakte komen;
- toenemende sociale ontreddering in een aantal regio's, met o.m. groei van allerlei vormen van criminaliteit
- groei van een “anti-politieke” houding;
- toenemende kans op proliferatie van ABC-wapens;
- toenemende economische achteruitgang en miliedegradatie in bepaalde gebieden
- migratiedruk;
- toenemende spanningen tussen Noord en Zuid annex demografische balansverschuivingen.

De wereldorde zoals die rond begin jaren '90 bestond, met het wegvallen van “Oost-Westcompetitie” had dus ingrijpende gevolgen voor de politieke, economische, sociale en militaire veiligheid van “het Zuiden”.
Fijntjes en ietwat “visionair” merkt de auteur het volgende op: “Indien de geallieerde interventie in de Perzische Golf (noot: die van 1991) als een niet te duur succes zal worden gewaardeerd en geen aanleiding zal geven tot langdurige regionale chaos, zal dit wellicht gelden als precedent voor een meer interventionistisch mundiaal veiligheidsregime”.

De “nieuwe wereldorde” waar veelvuldig naar verwezen wordt, was in oorsprong en in wezen een verwijzing naar zowel de feitelijk zich voltrekkende veranderingen als naar een wereldorde zoals die gewenst werd door verschillende grootmachten, dus niét alleen de VS.
Het is evenwel de speech van Bush sr. voor het Congres in sept. '90 in volle Golfcrisis die het begrip de invulling gaf die als referentie voor elk debat daarover zou gaan dienen (5).

In de “rule of law” die centraal werd gesteld, hield ondermeer uitdrukkelijk de optie van gebruik van door de “internationale gemeenschap” (een woord dat ook steeds meer zou opduiken) gelegitimeerde militaire macht ter handhaving van de beginselen van die “rule of law”.

Humanitaire interventie wint aan belang

Op die rol van “interventie”, in volkenrechtelijke termen gedefinieerd als “een inmenging in de binnen- of buitenlandse aangelegenheden van een andere staat, zonder dat deze laatste daartoe zijn toestemming heeft verleend”, wordt vervolgens dieper ingegaan.
Volgende typeringscriteria van interventies worden gehanteerd:
-niet-militaire versus militaire, waarbij verschillende vormen van peacekeeping en vredesvrijwarende rollen onderscheiden worden van het meer ingrijpende “peace enforcement”;
-unilaterale versus multilaterale interventie;
-legitimiteit: internationaal én door belangrijke groepen in de “doelwitstaat”;
-qua doelstellingen: veiligheid – milieu – humanitair;
Humanitaire interventie wordt vervolgens omschreven als “proportionele grensoverschrijdende hulp, met inbegrip van gewelddadige hulp, van regeringen aan de individuen van een andere staat wier mensenrechten worden geschonden.”(6)
Een toen actueel en veelbesproken voorbeeld dat wordt genoemd is de inrichting van veilige zones in Iraaks Koerdistan op basis van Resolutie 688 van de VN-Veiligheidsraad.

Pro's en contra's

De auteur erkent dat “interventie” als begrip door de diplomatieke tijden heen een zeer negatieve bijklank heeft verkregen. Toch merkt hij op dat een aantal vrij recente interventies op maar weinig internationale afkeuring konden rekenen: Oeganda in Tanzania ('79), India in Oost-Pakistan ('71), de Franse interventie tot afzetting van Bokassa in de Centraal-Afrikaanse republiek ('79). Hoewel hier geen enkele interveniërende staat zich uitdrukkelijk op een humanitair beginsel beriep, ziet de auteur hierin toch de kiemen van het later gehanteerde concept van de H.I.

Naast de hiervoor geschetste gewijzigde internationale context, droegen volgende factoren droegen bij tot een groeiende aanvaarding van de idee van H.I.:
toegenomen democratisering van de internationale politiek (media en NGO's);
groeiende bewustwording dat neutraliteit in asymmetrische conflicten in feite partialiteit betekent;
veranderingen in het vredesdenken, waarbij ook niet-militaire voorwaarden belangrijker worden (rol van de mensenrechten, band tussen interne en externe ontspanning, tussen veiligheid, welvaart en vrede);
toegenomen interne ontvoogdingsdrang in het Zuiden;
post-Koudeoorlogsomgeving met effecten op bepaalde regimes en het functioneren van de Veiligheidsraad (minder kans op “politieke blokkeringen”).

Ideaaltypisch kunnen drie houdingen tav H.I. worden onderscheiden:
1.absoluut verzet: alleen zelfverdediging wettigt geweldsgebruik;
2.pro beperkte interventie: slechts in gevallen van barbaarse mensenrechtenschendingen
3.de interventionistische strekking: ernstige schendingen volstaan (niet noodzakelijk genocide)

Contra

De argumenten van tegenstanders die worden aangehaald zijn de volgende:
- traditioneel niet-interventiebeginsel: soevereiniteit heeft steeds voorrang, zelfs ondemocratische regeringen vertegenwoordigen in deze kwesties “de bevolking”;
absoluut pacifisme;
- cultureel relativisme: onze waarden mogen niet worden opgelegd aan anderen, hetgeen moreel imperialisme zou impliceren;
- "elitisme": mensenrechten, waarvan de principiële universaliteit wordt erkend, kunnen echter maar gerealiseerd worden onder bepaalde sociale en economische voorwaarden;
- “samenzwering”: mensenrechtenpolitiek is niet meer dan een nieuwe dekmantel voor een westerse imperialistische politiek;
- gevaar van misbruiken en politiek van twee maten, twee gewichten: enkel kleine machten worden doelwit van H.I., risico op unilaterale interventies (bv. VS), ontstaan van een “kruisvaardersmentaliteit”

Pro

De auteur stelt onomwonden dat de argumenten van de interventionisten “zwaarder wegen”.
- ze respecteren wél de soevereiniteit, daar H.I. niet mag leiden tot territoriale aanwinst of politieke onderwerping;
- ze stellen wél dat de externe legitimiteit van regimes mee bepaald wordt door hun interne legitimiteit (“volkssoevereiniteit”);
- cultureel relativisme geldt niét voor de fundamentele mensenrechten (cfr. ook de “Universele Verklaring”);
- voor het overige worden de andere argumenten geneutraliseerd met het beklemtonen dat H.I. uiteraard aan strikt omschreven en tegelijk vervulde criteria of voorwaarden moet beantwoorden

Wat zijn dan die voorwaarden ?

- uiteraard mogen alleen humanitaire doelstellingen worden nagestreefd (alhoewel auteur in dit verband onomwonden voor een brede lezing opteert en zelfs “de omverwerping van dictatoriale regimes” hierbij vernoemd);
- respect voor het evenredigheidsbeginsel: éérst alle mogelijke vreedzame middelen uitpuren;
- voldoende internationale legitimiteit: VN, regionale steun,...
de ”slachtoffers” moeten de interventie positief waarderen. Opvallend is dat auteur hier weer resoluut gaat voor de “brede lezing” en stelt dat “H.I. een stevige hulp is voor individuen die opstaan tegen de tirannie, of zouden in opstand komen indien ze de kans kregen.”

Uiteraard is men alleen gebaat bij een effectieve H.I.:

- verwachte kosten en baten van interventieactoren zullen de wil tot een bijdrage aan de interventielasten bepalen (7);
- een adequaat interventievermogen impliceert goede predictie- en monitoringsystemen opdat middelen tijdig zouden kunnen ingezet worden. Dit impliceert o.a. de medewerking van de grootmachten (8);
- een strategische consensus: onenigheid over waarheen met een bepaald beleid, is nefast (bv. Balkancrisis en de E.U.). Daarom moet H.I. kaderen in bredere beleidsdoelstellingen die heel wat andere domeinen behelzen én vooral op preventie gericht zijn.

Conclusie

H.I. blijft ook in deze visie het corrigeren van een scheefgegroeide toestand en dient bij voorkeur vermeden te worden. In zijn uitwerking van “preventie” tenslotte vernauwt de auteur ten slotte dit begrip tot het bij voorbaat aflijnen van wélk gedrag door “de wereldgemeenschap” niet zal worden getolereerd, en het op poten zetten van goede systemen van conflictprognose en conflictbeheersing.


Voetnoten:
(1) Noord-Zuidcahier. Driemaandelijks tijdschrift voor ontwikkelingssamenwerking. Nr. 1, jg. 17 (maart 1992). Een uitgave van: Broederlijk Delen, NCOS, Bijeen. De besproken bijdrage is terug te vinden op blz. 25-42 van betreffend nummer.
(2) Verder afgekort tot “H.I.”
(3) Prof L. Reychler was toen prof. politieke wetenschappen aan de KUL.
(4) Betrokkene knipoogt hierbij wellicht ook naar het “onuitgesproken ideaal” van de H.I.
(5) Of hoe macht via “taal” ook het debat stuurt.
(6) Onze markering in vet.
(7) M.a.w. erkend wordt dat de belangen van de intervenanten een cruciale rol vervullen.
(8) “H.I. kan niet tegen grootmachten of zonder hun goedkeuring tegen andere bevriende landen gebruikt worden.” (blz. 40)

Geert Nauwelaerts

1 opmerking:

Anoniem zei

De ICC-interventie in Noord-Oeganda
Door Justine Wallyn

Uit dit commentaar kan nogmaals afgeleid worden dat interventie een omstreden begrip is (cfr. les Ludo De Brabandere). De noodzaak van interventies is er echter. Althans lijkt het onmogelijk voor niet conflictlijdende welvarende landen om niet te hulp te schieten als een land in moeilijkheden zit waar het zelf niet uit lijkt te geraken. Het verleden leert ons echter dat interventie-inspanningen uit de hand kunnen lopen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de politisering van de Wereldbank of het IMF en aan interventies als Operation Iraqy Freedom waar humanitarisme de dekmantel is van imperialisme (zie blog “Interventie met andere middelen” commentaar “De interventie in Irak en de rol van de neoconservatieve denktank PNAC). De geloofwaardigheid van de VN kreeg een ferme deuk door de Irak-crisis toen het niet kon verhinderen dat de VS zonder een VN-mandaat een ‘preemptive strike’ lanceerde. Het nut van de VN als internationaal vredesorgaan kwam onder vuur te liggen en de vraag naar hervormingen werd prangend. Nationale belangen en onze Westerse bril staan een oprechte en effectieve bottom-up hulpverlening in de weg.

Het is in het licht van dit dubbelzinnige karakter van interventie dat ik de werking van het in 2003 opgerichte ICC (International Criminal Court of Internationaal Strafhof) wil plaatsen. Het ICC is het enige internationale permanente hof voor het vervolgen van personen die verdacht worden van genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden. Het ICC doet in feite aan post-conflictresolution en lijkt op het eerste zicht niets met interventie sensu stricto te maken te hebben. Uiteindelijk komt het ICC wel tussen in de binnenlandse aangelegenheden van een land in een poging er gerechtigheid te scheppen. Deze tussenkomst sorteert politieke en sociale effecten waardoor het scheppen van gerechtigheid de allures aanneemt van dezelfde soort dubbelzinnige interventie als hierboven bedoeld. Aan de hand van het eerste ICC-proces in Oeganda zal ik enkele politieke effecten weergeven om tot enkele algemene opmerkingen te komen over de beperkingen en kansen van ICC-interventies. Ik baseer me hiervoor op een artikel van Adam Branch1, dokter in de politieke wetenschappen aan de Universiteit van Colombia.

Een korte situatieschets lijkt me aangewezen. In Noord-Oeganda woedt al twee decennia lang een brutale burgeroorlog. In 1986 greep de NRA (National Resistance Army) onder leiding van H.E Yoweri Museveni de macht van de regering die hoofdzakelijk bestond uit Acholi’s, een etnische groep die in Noord-Oeganda en Zuid-Soedan wonen. De rebellengroep LRA (Lord Resistance Army) onder leiding van Joseph Kony maakt een bloederige jacht op Acholi die de regering steunen. De (beperkte) internationale media-aandacht ging bijna uitsluitend naar de Acholi-kindsoldaten die de LRA rekruteerde om soms gruwelijke misdaden te begaan. Wat aan de lens ontsnapte was het brutale overheidsgeweld tegen potentiële LRA-aanhangers die in september 1996 zijn hoogtepunt kende toen de Acholi-boeren door moord, intimidatie en het in brand steken van hun huizen verplicht werden hun dorpen te verlaten om in kampen te gaan wonen. “Beschermde kampen [tegen de LRA]” noemde de regering ze, terwijl het illegitieme interneringskampen zijn, gezien de verplaatsingen (brutaal) opgelegd werden, er van bescherming geen sprake is (en de Acholi zo een heel gemakkelijke prooi vormen voor de LRA-rebellen) en het verlaten van het kamp gewelddadig bestraft wordt: marteling, verkrachting, willekeurige aanhoudingen enz.

Belangrijk om te weten is dat het ICC slechts ingrijpt als het nationale rechtssysteem niet wil ingrijpen of daartoe niet in staat is (“complementariteitsprincipe”). In het geval van Oeganda was het de regering van President Museveni die in 2003 de zaak voor het ICC bracht. Dit brengt al meteen twee pijnpunten naar voren. Ten eerste staat de legitimiteit van het ICC al onder vuur aangezien de regering wel in staat was om rebellen te veroordelen, maar ze niet te pakken kon krijgen. Ten tweede had het onderzoek uit pragmatische redenen (d.i. een efficiënt en effectief verloop van het onderzoek en proces) geen aandacht voor de wandaden van de regering (eisende partij), maar enkel voor die van de LRA (dader) die zogezegd op basis van ernstigheid de voorkeur kregen.

ICC-critici kregen gelijk toen bleek dat door de aanhoudingsbevelen, de vredesonderhandelingen bevroren werden. De rebellen waren niet meer bereid te praten aangezien ze riskeerden opgepakt te worden. De aanhoudingsbevelen ontkrachtten ook de “Oeganda Amnestie Akte van 2000” die er op vraag van de Acholi kwam om de LRA-rebellen te vergeven ter bevordering van hun herintegratie in de gemeenschap. De lokale vredesregelingen werden dus verstoord. De lokale (weliswaar beperkte) vredesontwikkelingen werden verder bemoeilijkt doordat in het kader van het ICC-proces Museveni legitimiteit verkreeg om militair op te treden tegen de rebellen om internationaal recht te laten gelden. Het ICC-proces lijkt dus veeleer vredesbelemmerend dan –bevorderend.

Branch heeft het in zijn tekst over de “politics of the intervention”. Dit wijst al meteen op het feit dat ook de ICC-interventie niet ontsnapt aan politisering. Hoezo? Ten eerste door effectiviteit te laten primeren voor gerechtigheid. Oeganda leek het ICC een geschikt land voor zijn eerste proces aangezien de regering zelf om een proces vroeg en bereid was mee te werken… mits zijn leger niet in het onderzoek betrokken werd. Ten tweede was Oeganda een bondgenoot van de VS in de strijd tegen het terrorisme (meer bepaald tegen de Khartoem-regering) en kon de VS de zaak dus al niet tegenwerken.

Het ICC heeft volgens Branch gefaald op drie vlakken: (1) De Acholi-mensen werden niet voldoende bevraagd om politieke effecten als hierboven omschreven te vermijden; (2) Het ICC kon slechts die gruweldaden in beschouwing nemen die na het starten van het onderzoek gepleegd werden, terwijl de ergste juist vroeger gebeurd zijn. (3) Voor het schenden van het “complementariteitsprincipe” (zie supra) heeft het ICC nooit een verklaring gegeven en onttrekt zich daardoor aan zijn verantwoordelijkheid. Bovendien wordt de immuniteit van de regering door het ICC gezien als de prijs die moet betaald worden om vooruitgang te boeken in het onderzoek.

Het feit dat het ICC voor een dilemma staat bij de beslissing welk land en welke partij het gaat behandelen (graad van geweld enerzijds en graad van doenbaarheid anderzijds), maakt het gevoelig voor globale en lokale politieke invloeden. In het Oeganda-geval wil het globaal de Amerikaanse belangen behartigen uit angst de VS tegen zich te krijgen. Lokaal werkt het samen met het corrupte en brutale regime van Museveni waardoor het hem meer autonomie verschaft ten nadele van diegene in wiens belang het proces gevoerd wordt – de Acholi-bevolking….

De beperkingen van het ICC volgen niet alleen uit de politisering, maar ook uit de wijze waarop het te werk gaat. Zo categoriseert het de situatie volgens : criminelen/LRA, passieve slachtoffers/Acholi-boeren en rechtscheppenden/ICC®ering. Hierdoor wordt de situatie fel geabstraheerd en krijgen we het soort van top-down benadering waarvan interventiepolitiek in het verleden al getuigde. Er wordt geen rekening gehouden met de politieke en sociale wortels van het conflict. Zo heeft de ICC-vervolger geen oren naar de eisen van de LRA, want dat zijn de criminelen. Zij worden overigens bestempeld als gek, omdat ze heel spiritueel geïnspireerd zijn. De LRA wordt echter door vele Acholi gevolgd in hun eisen als terugkeer naar hun huizen, einde van het geweld en onderdrukking door de regering, enz. De rol van de Acholi-mensen wordt beperkt tot het geven van individuele getuigenissen. De gemeenschap kan zo niet collectief zijn stem uitbrengen waardoor de beslissing of een slachtoffer al dan niet recht heeft op vergoeding, afhangt van de ontransparante beslissingsprocedure van het ICC. Bovendien gaat het ICC uit van het Westerse rechtsprincipe uit dat gerechtigheid geschiedt door bestraffing. Dit druist volledig in tegen de overtuiging en gewoontes van de Acholi dat gerechtigheid geschiedt door verzoening. De heropname van de oud-rebel in de gemeenschap gebeurt er door een spiritueel ritueel genaamd mato oput. Door deze categorisering creëert het ICC communicatiebarrières die een mogelijke conflictresolutie haast onmogelijk maken in plaats van bevorderen.

Het ICC legt volgens Branch teveel waarde op het straffen van de daders. Uiteindelijk zal het gevangennemen van vijf man enkele miljoenen dollar gekost hebben en een immense internationale mobilisatie op de been gebracht hebben, maar van conflictresolutie of gerechtigheid is geen sprake, althans niet voor de bevolking. Het probleem is namelijk dat het begrip gerechtigheid niet benaderd wordt vanuit hun standpunt en vanuit hun leefwereld (waar de gerechtigheid nochtans moet geschieden!), maar eenzijdig en top-down vanuit het ICC, die zijn wortels heeft in de internationale interventiepolitiek van de VN, de VS en de “internationale gemeenschap”. Het ICC biedt in naam van de internationale gemeenschap gerechtigheid aan, naar Westers model weliswaar. Gerechtigheid wordt een hulpgoed door buitenlandse instellingen en organisaties opgedrongen.


1Branch A. (2007). Uganda’s Civil War and the Politics of ICC Intervention. Geraadpleegd op 2 december 2007 op http://www.blackwell-synergy.com/action/showPdf?submitPDF=Full+Text+PDF+%28114+KB%29&doi=10.1111%2Fj.1747-7093.2007.00069.x