Welkom iedereen!

Het doel van deze blog is een realistisch, genuanceerd - misschien zelfs ontnuchterend - beeld te schetsen van de internationale dynamiek die vandaag de dag plaats vindt onder het vaandel van mensenrechten, democratie, vrijheid en zo meer.

Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog en belangrijker nog, de dekolonisatiebeweging die daarop volgde, lijkt de uitbreidingsdrang van de grote mogendheden voorgoed voorbij te zijn. Op het eerste zicht lijkt het wel of het imperialisme van de 19e en eerste helft van de 20ste eeuw plaats maakten voor humanitaire en ontwikkelingshulp, het promoten en ondersteunen van democratische bewegingen, (internationale) bescherming van sociale en mensenrechten. De nadruk wordt telkens weer op het belang van allerhande vrijheden gelegd (vrijheid van meningsuiting, van vergadering, kortom van quasi alle denken en doen). Deze goede bedoelingen zouden moeten blijken uit onder andere ongebonden voedselhulp, gunstige handelsvoorwaarden, kapitaalvoordelen, tot het - soms zelfs gewapend - optreden tegen dictaturen van allerlei pluimage.

Maar klopt het wel dat zulke acties oprecht gebeuren vanuit een humanitaire overweging? Wordt voedselhulp misschien gebruikt om productieoverschotten te dumpen, ontwikkelingshulp om politieke druk uit te oefenen, kapitaalvoordelen om te beleggen in nieuwe markten en militair ingrijpen om goedkopere olie op te pompen? In hoeverre is het humanitarisme enkel een dun laagje om de keiharde en kille machtspolitiek van allerhande machten in de wereldpolitiek op te smukken? In hoeverre is humanitarisme de spreekwoordelijke wolf met het zachte schapenvachtje om? In hoeverre is humanitarisme enkel een andere naam voor het 'oude' imperialisme?

Wetende dat de waarheid niet zwart-wit is, zouden we via een levendige en genuanceerde discussie graag hier en daar wat kleurtinten aanbrengen. Zodoende zullen we trachten een begin tot antwoord te vormen op voorgaande vragen.

maandag 24 december 2007

Ontwikkelingshulp faalt?

Tot hier toe ligt de nadruk van deze blog duidelijk op militaire interventies en tussenkomsten van het Westen, en vooral dan de VS, bij conflicten in de derde wereld. Dit is dan ook een hoog oplaaiend debat dat door de sterke mate van controverse uiteenlopende meningen uitlokt. Het is echter niet het enige aspect dat meespeelt in het spanningsveld tussen humanitarisme en imperialisme. Ook ontwikkelingshulp wordt de laatste tijd steeds meer in vraag gesteld. Werkt deze louter vanuit de intentie om mee te bouwen aan een betere wereld, die enkel bereikt kan worden als het Westerse model globaal wordt nagevolgd, of dringt men gewoon dit model op aan staten waar dit onmogelijk kan functioneren, en in hoeverre speelt eigenbelang mee?
Zo stelt het boek van Nadia Molenaers dat vorig jaar uitkwam, “Ontwikkelingshulp faalt. Is participatie het redmiddel?”, in vraag of participatie van de civiele maatschappij bij het tot stand komen van de PRSP’s (Poverty Reduction Strategy Papers) kan bijdragen tot een betere ontwikkeling en democratie, om waar te maken wat de vorige decennia niet gelukt is. Maar wat is nu juist het probleem van die ontwikkelingshulp, en waar wordt het begrip ‘imperialisme’ van toepassing?


In de paper “The Political Economy of Development Aid as Main Source of Foreign Finance for Poor African Countries: Loss of Policy Space and Possible Alternatives from East Asia” (Oya, 2005) wordt een deel van dit probleem aangekaart. Deze paper focust niet op ngo’s of ontwikkelingsprojecten, maar op officiële overheidshulp (ODA). Deze financiële hulp betekent een zeer belangrijke bron van buitenlandse steun voor veel ontwikkelingslanden, met speciale aandacht in het artikel voor Sub-Sahara Afrika. Voor veel van die landen is het onmogelijk om voldoende binnenlands surplus te genereren, om vandaaruit de ontwikkeling op te bouwen, door via gezondheidszorg en onderwijs de welvaart te stimuleren, door basisinfrastructuur uit te bouwen nodig voor industrialisatie, door nieuwe technologieën toe te passen en productiviteitsbevorderende instituties te versterken, etc. Het aandeel van financiële hulp in het bruto nationaal inkomen is veelal erg groot, en het komt vaak voor dat een derde van de import gefinancierd wordt door hulpverlening. Veel landen zijn heel erg afhankelijk van financiële hulp. Deze hulp is zeker nodig om ontwikkeling mogelijk te maken, maar de vraag is of dit ook voldoende is. Het beheer van dat geld is een kritische factor, en daarom willen de donorlanden ook hierop inspelen. Ze verbinden voor het ontvangende land allerlei voorwaarden vast aan de subsidies en leningen, in de hoop zo een goede omgeving te creëren waarin de financiële hulp werkelijk een stap vooruit kan betekenen.
Maar de vraag is of de motivatie van de donorlanden enkel gebaseerd is opt altruïstische intenties (want hulp is toch een basisverantwoordelijkheid, zeker wanneer deze geen enorme kosten met zich meebrengt, zoals dat het geval is voor de rijke donorlanden) en op veiligheidsoverwegingen, of zijn er vooral economische belangen en geo-strategische of imperialistische overwegingen in het spel? Het antwoord op deze vraag is niet eenduidig, en moet zeker genuanceerd worden. Er is een groot verschil tussen de donorlanden, en er is ook een belangrijke evolutie sinds het begin van de ontwikkelingshulp.

Tot de jaren 70 was er vooral een projectbenadering, waarbij de nadruk lag op post conflict reconstruction en het voldoen van basisnoden. Door onder andere de groeiende schulden van de derde wereld evolueerde dit naar conditionele hulp, waarbij financiële hulp aan voorwaarden wordt gekoppeld die in verband staan met economische of politieke hervormingen. Van het begin van de jaren 80 tot midden de jaren 90, het tijdperk van de Washingtonconcensus, traden de SAP’s (Structurele AanpassingsProgramma’s) in werking: die waren niet meer gericht op projecten maar op programma’s, die vooral het liberaliseren van de handel, deregulatie, privatisatie en hervormingen van de publieke sector centraal stelden, en dit alles koppelden aan ex-ante voorwaardelijkheid. Daarbij moet een land dat financiële hulp wil, beloven te voldoen aan zekere voorwaarden. Multilaterale organisaties kwamen op de voorgrond, en de schulden schoten de hoogte in. Maar aangezien het koppelen van voorwaarden aan financiële hulp geen positieve veranderingen teweegbrachten, veranderde men de strategie weer na ’95. Maar in de plaats van een heel andere weg in te slaan, werden de voorwaarden nog versterkt, kwam het begrip ‘good governance’ centraal te staan en moet er nu ex-post aan voorwaarden voldaan zijn. Door de opkomende globalisering en neoliberalisering worden deze voorwaarden vaak gezien als katalysator voor onderontwikkeling in de plaats van vooruitgang.

De paper haalt een aantal negatieve effecten aan die financiële steun kan hebben. Van toepassing in deze discussie is vooral het punt rond de ‘state capacity de-building’. Aangezien ontwikkelingslanden moeten voldoen aan een aantal aspecten van het model dat het Westen hen oplegt indien ze hulp willen, ze zeer afhankelijk zijn van deze hulp en er geen alternatieven zijn, kunnen deze landen niet anders dan een weg in te slaan die ze zelf niet langer kunnen uitstippelen. De capaciteit om zelf een beleid te vormen en goede overheidsdiensten uit te bouwen, erodeert. Samen met financiële hulp komt meestal ook ‘gebonden’ hulp in de vorm van technische bijstand, goederen en diensten geleverd door bedrijven vanuit het donorland. Zo kan het ontvangend land niet meer rondkijken wat het beste aanbod van de markt is voor het land zelf. Een laatste probleem is het falen van de gestelde voorwaarden bij hulp, omdat ze de bedoelde effecten zelden bereiken.

Op deze manier kan het Westen zijn politieke en economische wil gemakkelijk opdringen aan ontwikkelingslanden, en groeit zijn invloed wereldwijd. Door deze invloed en de macht die ermee gepaard gaat, kan het Westen zaken opleggen die niet altijd ten goede komen van de ontvangende landen, maar soms in het politieke en economische voordeel van de donorlanden zijn. Banden worden gesmeed met landen vanuit strategisch oogpunt, de wereld wordt naar de hand gezet van grootmachten, het kapitalistische systeem reikt steeds verder en de derde wereld raakt moeilijk vooruit.
Ontwikkelingslanden zijn deels afhankelijk van financiële hulp als zij de welvaart voor hun burgers willen verbeteren en ontwikkelde landen zijn het moreel verplicht deze hulp te verlenen. Maar we moeten zeker steeds kritisch blijven bij de manier waarop dit gebeurt. Aangezien de voorwaarden gekoppeld aan hulp hun vruchten niet lijken af te werpen, moet het systeem in vraag gesteld worden. Staten hebben elk hun eigen geschiedenis, tradities, ideologieën. Waarschijnlijk hebben ze dus ook elk hun eigen manier nodig om uit te groeien tot ontwikkelde staten.

Eva Maes

Bron: Oya, C. (2005). The Political Economy of Development Aid as Main Source of Foreign Finance for Poor African Countries: Loss of Policy Space and Possible Alternatives from East Asia. School of Oriental & African Studies, University of London. Paper presented at the Second Annual Conference of the International Forum on the Comparative Political Economy of Globalization, 1-3 September 2006, Renmin, University of China, Beijing, China.

Geen opmerkingen: