Welkom iedereen!

Het doel van deze blog is een realistisch, genuanceerd - misschien zelfs ontnuchterend - beeld te schetsen van de internationale dynamiek die vandaag de dag plaats vindt onder het vaandel van mensenrechten, democratie, vrijheid en zo meer.

Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog en belangrijker nog, de dekolonisatiebeweging die daarop volgde, lijkt de uitbreidingsdrang van de grote mogendheden voorgoed voorbij te zijn. Op het eerste zicht lijkt het wel of het imperialisme van de 19e en eerste helft van de 20ste eeuw plaats maakten voor humanitaire en ontwikkelingshulp, het promoten en ondersteunen van democratische bewegingen, (internationale) bescherming van sociale en mensenrechten. De nadruk wordt telkens weer op het belang van allerhande vrijheden gelegd (vrijheid van meningsuiting, van vergadering, kortom van quasi alle denken en doen). Deze goede bedoelingen zouden moeten blijken uit onder andere ongebonden voedselhulp, gunstige handelsvoorwaarden, kapitaalvoordelen, tot het - soms zelfs gewapend - optreden tegen dictaturen van allerlei pluimage.

Maar klopt het wel dat zulke acties oprecht gebeuren vanuit een humanitaire overweging? Wordt voedselhulp misschien gebruikt om productieoverschotten te dumpen, ontwikkelingshulp om politieke druk uit te oefenen, kapitaalvoordelen om te beleggen in nieuwe markten en militair ingrijpen om goedkopere olie op te pompen? In hoeverre is het humanitarisme enkel een dun laagje om de keiharde en kille machtspolitiek van allerhande machten in de wereldpolitiek op te smukken? In hoeverre is humanitarisme de spreekwoordelijke wolf met het zachte schapenvachtje om? In hoeverre is humanitarisme enkel een andere naam voor het 'oude' imperialisme?

Wetende dat de waarheid niet zwart-wit is, zouden we via een levendige en genuanceerde discussie graag hier en daar wat kleurtinten aanbrengen. Zodoende zullen we trachten een begin tot antwoord te vormen op voorgaande vragen.

zondag 23 december 2007

Humanitarian Aid in Iraqi Kurdistan



Bespreking artikel "Humanitarian Aid in Iraqi Kurdistan", Michel Leezenberg

Sinds het einde van de golfoorlog in 1990, heeft Irak een aanmerkelijke militaire, politieke en humanitaire interventie gekend. Het idee erachter was dat Irak een soort test voor de “New World Order” was waar de mensenrechten en humanitaire tussenkomst de prioriteit over staatssoevereiniteit zouden genieten. Maar vijf jaar later waren de resultaten echt anders. Het land werd geconfronteerd met een sociale en economische crisis en een politieke instabiliteit. Als de humanitaire doelstelling erin bestaat de toestand te verbeteren, hoe kunnen we deze gebeurtenissen verklaren?

De humanitaire deelneming in Iraki Koerdistan kan in verschillende stappen gescheiden worden. De eerste fase duurde tot het einde van 1991 en concentreerde zich op de vluchtelingencrisis. Inderdaad, tijdens de tweede golfoorlog na een poging tot staatsgreep tegen Saddam Hussein, reageerden de overheidstroepen door geweldacties die de vlucht van de bevolking naar Turkije en Iran met zich meebracht. Deze landen waren niet bereid om op deze massale invasie te reageren. Een antwoord op die crisis was de opbouw van de “Safe Haven” in het Noorden van Irak. De bedoeling was de vluchtelingen veilig in hun eigen land te laten blijven. Maar in feite was Turkije de echte voornaamste acteur van dit project om de vluchtelingencrisis te stoppen en humanitaire hulp over staatssoevereiniteit te genieten. Dit humanitair project had geen VN mandaat en dus tekenden de VN een Memorandum of Understanding (MOU) om zijn humanitair programma in alle regio’s van Irak duidelijk te maken. Na een paar maanden waren de objectieven bereikt, namelijk de terugkeer van de meeste vluchtelingen in hun land. Maar de politieke problemen en de humanitaire kwestie op lange termijn hadden nog geen antwoord.

Op het einde van 1991 begon de tweede fase van de humanitaire interventie. De Koerdische pogingen probeerden een economische en sociale rehabilitatie te ondernemen, maar de korte termijn humanitaire hulp kende sommige hindernissen, met name het VN embargo of de internationale onwilligheid om de Koerdische streek te steunen. De Koerdische partijen probeerden onderhandelingen met Bagdad te voeren, maar omwille van het niet slagen hiervan ontstonden er confrontaties in de meeste Koerdische steden van het land. De overheid besloot het volk te beschermen door een blokkade tegen het Noorden. Het Noorden moest op zijn locale gemeenschappen rekenen om een locale overheid te vormen. Vanaf het begin bestond er een echte competitie tussen twee voornaamste politieke partijen: de KDP en de KUP. Dit gebrek aan coördinatie had een impact op de verbouwing en de hulpverdeling omdat de scheiding tussen de twee partijen ook een impact had op de eenheid van de buitenlandse hulporganisaties. Ondanks die moeilijke toestand, bleef de VN operaties voeren. Maar deze operaties ondermenen de Iraki overheidscontrole over zijn bevolking wegens de verhoogde scheiding tussen de drie noordelijke groepen. Daarom weigerde Irak in 1993 om het MOU akkoord opnieuw te tekenen dus, als een NGO in het land wilde blijven werken, zou deze interventie als illegaal beschouwd worden.

Vóór 1993, dankzij het MOU akkoord, konden organisaties zoals UNICEF, UNESCO of WFP goed werk voor de verbouwing en ontwikkeling van het land leveren. Maar de VN operaties eisten een aanzienlijk administratief werk en waren daarom betrekkelijk traag, duur en niet echt efficiënt. In aansluiting op de blokkade op het Noorden, gingen twee derde van de humanitaire uitgaven naar het Noorden ondanks het feit dat de situatie in het centrum en het Zuiden waarschijnlijk zelfs slechter was. De buitenlandse hulp verving, in zekere zin, het regeringssysteem van rantsoenering. De hulporganisaties namen de regeringsverantwoordelijkheid voor het welzijn van zijn bevolking over.

Na de afschaffing van de MOU en in die context van competitie tussen locale groepen, was het heel moeilijk voor de NGO’s om neutraal te blijven. Om die reden hadden de locale en buitenlandse NGO’s meer en meer economische invloed. De VN hadden een dubbele rol: sancties opleggen en humanitaire hulp verlenen. Bovendien was die hulp gericht op de politieke interest van sommige leden van de VN, zoals de Verenigde Staten.

De buitenlandse NGO’s moesten ook tegenover economische en sociale spanningen staan, zoals het onjuiste geloof dat de bevolking voor politieke redenen het land had verlaten, het conflict over het land of de storende effecten van de internationale landbouwmarkt (de concurrentie van goedkope buitenlandse producten). Ondanks die moeilijke situatie werden sommige dorpen verbouwd, maar de verbouwing ging snel door militaire operaties van de aangrenzende landen gestoord worden. In de steden was de toestand niet beter omdat de internationale organisaties minder aandacht aan de stedelijke verbouwing besteedden. De steden werden heel afhankelijk van de NGO’s en daarom stortte de burgerlijke overheid in, wat een anarchietoestand met zich meebracht.
In het Noorden werkten de buitenlandse NGO’s met de locale organisaties en de regionale overheid had bijna niets te zeggen. Maar de buitenlandse NGO’s zijn snel een instrument van competitie tussen de locale politieke partijen geworden. De locale NGO’s begonnen de humanitaire hulp in de politieke interest van hun partij te verknoeien.

De laatste fase van de humanitaire interventie in Iraki Koerdistan bestond uit een verslechtering van de sociale en politieke veiligheid, de aftocht van de buitenlandse NGO’s en een tekort aan VN fonds om zijn projecten te verwezenlijken. In 1994 waren er meer en meer conflicten tussen de twee partijen (KDP en PUK). In het begin was het de bedoeling om het land en het oliecontract met de Turkse grens te controleren, maar de inzet was geleidelijk aan de humanitaire hulp meer te beheersen. Deze locale partijen hadden er belang bij om de crisis te handhaven omdat de bevolking zwak en afhankelijk bleef. In 1997 tenslotte realiseerden de twee partijen zich dat niemand het conflict zou winnen, dus werd een demarcatielijn ingesteld. Die oplossing maakte het mogelijk voor de NGO’s een beter werk te bieden. De interne blokkade van het Noorden en de aankoop van olie door de VN hebben sommige vormen van “private entreprise” aangetrokken. Deze bedrijven waren meer lucratieve organisaties voor de persoonlijke verrijking van degenen die al macht in beide het Noorden en de regio’s onder overheidscontrole hadden. Dus werd de grootste verantwoordelijkheid van het welzijn systeem overgedragen van nationale en regionale overheden naar buitenlandse organisaties, verbonden met privé locale contractanten die enorme winsten oogstten van de humanitaire organisaties. In 1998 verbeterde die toestand aanzienlijk dankzij de ‘UNSC resolution 986’. Dit besluit eiste dat de olie-inkomsten voor de Iraki bevolking moesten gebruikt worden.

Tot slot kunnen we zeggen dat de humanitaire interventie in Iraki Koerdistan heel tegenstrijdig was. Aan de ene kant was de eerste bedoeling humanitaire hulp aan de bevolking te bieden, maar aan de andere kant was het heel duidelijk dat, achter dit humanitair karakter, er echte politieke motivaties waren.

Géraldine Woitrin

Geen opmerkingen: