Welkom iedereen!

Het doel van deze blog is een realistisch, genuanceerd - misschien zelfs ontnuchterend - beeld te schetsen van de internationale dynamiek die vandaag de dag plaats vindt onder het vaandel van mensenrechten, democratie, vrijheid en zo meer.

Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog en belangrijker nog, de dekolonisatiebeweging die daarop volgde, lijkt de uitbreidingsdrang van de grote mogendheden voorgoed voorbij te zijn. Op het eerste zicht lijkt het wel of het imperialisme van de 19e en eerste helft van de 20ste eeuw plaats maakten voor humanitaire en ontwikkelingshulp, het promoten en ondersteunen van democratische bewegingen, (internationale) bescherming van sociale en mensenrechten. De nadruk wordt telkens weer op het belang van allerhande vrijheden gelegd (vrijheid van meningsuiting, van vergadering, kortom van quasi alle denken en doen). Deze goede bedoelingen zouden moeten blijken uit onder andere ongebonden voedselhulp, gunstige handelsvoorwaarden, kapitaalvoordelen, tot het - soms zelfs gewapend - optreden tegen dictaturen van allerlei pluimage.

Maar klopt het wel dat zulke acties oprecht gebeuren vanuit een humanitaire overweging? Wordt voedselhulp misschien gebruikt om productieoverschotten te dumpen, ontwikkelingshulp om politieke druk uit te oefenen, kapitaalvoordelen om te beleggen in nieuwe markten en militair ingrijpen om goedkopere olie op te pompen? In hoeverre is het humanitarisme enkel een dun laagje om de keiharde en kille machtspolitiek van allerhande machten in de wereldpolitiek op te smukken? In hoeverre is humanitarisme de spreekwoordelijke wolf met het zachte schapenvachtje om? In hoeverre is humanitarisme enkel een andere naam voor het 'oude' imperialisme?

Wetende dat de waarheid niet zwart-wit is, zouden we via een levendige en genuanceerde discussie graag hier en daar wat kleurtinten aanbrengen. Zodoende zullen we trachten een begin tot antwoord te vormen op voorgaande vragen.

woensdag 26 december 2007

Who should determine the just cause of humanitarian intervention?

Deze vraag vormt het thema van deze post, gebaseerd op het gelijknamige artikel van Manuela Aguilar.
De auteur start met de stelling dat de humanitaire interventie een uitdaging en eigenlijk een problematisch concept vormt voor de UN. De twee sleutelconcepten van de humanitaire interventie zijn immers de soevereiniteit van een staat enerzijds en de mensenrechten anderzijds. Beiden dienen gerespecteerd te worden en komen bijgevolg vaak met elkaar in conflict.
Binnen de UN vormt de veiligheidsraad met haar vijf permanente leden (de VS, Rusland, China, Frankrijk en GB), het orgaan met de grootste beslissingskracht omtrent het al dan niet overgaan tot de interventie. Zowel haar legale en morele autoriteit mag niet onderschat worden. Door de veto’s die gesteld kunnen worden door elk van de vijf permanente leden, kan het al dan niet overgaan tot de interventie beslist door één enkel land. Aguilar benadrukt hier terecht dat deze vijf permanente leden uiteraard (ook) gedreven worden door hun eigen nationale belangen en stelt zich de vraag wie of welk orgaan de macht zou moeten hebben ‘to determine the just cause of humanitarian intervention?’. Wie zou met andere woorden moeten bepalen of de schending van de mensrechten opweegt tegen het schenden van de soevereiniteit van de staat waar geïntervenieerd wordt? Ze gaat op zoek naar een antwoord zonder afbreuk te doen aan de veiligheidsraad. Ze zoekt naar een nieuw orgaan dat naast deze raad zou kunnen bestaan.

Op papier klinkt het simpel: wanneer een staat faalt in het beschermen van haar volk tegen mensenrechtenschendingen, dan heeft de internationale gemeenschap de (morele) plicht en het recht om te interveniëren. In gevallen als de genocide in Rwanda, om er maar één te noemen, lijkt het duidelijk. Maar ondanks alle signalen die in de richting wezen van een opkomende genocide, werd er toch niet ingegrepen. Dit maakt duidelijk dat zelfs wanneer de werkelijkheid zich op haar ‘zwartst witst’ mogelijke manier toont, de internationale gemeenschap er toch niet in slaagt om een ramp te voorkomen en dit zelfs niet probeert. Andere belangen dan het beschermen van de mensenrechten zijn dus, zoals al in vele andere posts op deze blog naar voren komt, in het geding.
Rwanda is natuurlijk een zeer duidelijk voorbeeld, maar zelden (hoewel?) doen zich zulke extreme situaties voor. Vaak is het veel moeilijker om te bepalen of een interventie gerechtvaardigd is of niet. Dan heb ik het puur over de menselijke, of zo u wil, humanitaire rechtvaardiging. De basisvraag in deze sterk gelegaliseerde wereld(orde) blijft: wie beslist en op welke basis wordt beslist om over te gaan interventie. Aguilar verwoordt het als volgt (p.19):

“We cannot accept in the 21st century that fundamental human rights are violated and that crimes against international humanitarian law are being committed on a large scale without consequences. From the ethical viewpoint, there is no way we can escape the moral obligation to act. The question remains, however, of who has the right authority to decide upon the action to be taken.”

Volgens Aguilar is het geen optie om de permanente leden van de veiligheidsraad uit te breiden, noch om hun het veto recht te ontzeggen. De bedoeling van deze constructie is immers geweest om het lidmaatschap tot de UN voor de supermachten aantrekkelijker te maken. Deze grootmachten zijn belangrijk, als was het enkel maar om hun financiële bijdragen. Door andere landen te betrekken lossen we, aldus Aguilar, ook niets op, gezien er dan nog meer nationale belangen in het geding zijn, waardoor het komen tot beslissingen alweer bemoeilijkt wordt. De auteur raakt in haar voorstel dan ook niet aan deze formule. De basis voor de beslissing om over te gaan tot een humanitaire interventie zou moeten liggen ‘rather in common than national interests’, daarom oppert Aguilar het idee om andere actoren, naast de veiligheidsraad, te betrekken in het beslissingsproces. Het idee kwam reeds tot leven in 1981, maar kende geen succes. De bedoeling toen, en van de hier besproken auteur, was en is:

“ … the creation of a multinational, independent and permanently established committee, financed by the United Nations and in charge of aiding the Security Council in the decision making process regarding humanitarian intervention,…”
(p.19)

Dit comité moet zo objectief mogelijk de veiligheidsraad informeren over de oorzaken en de context van het desbetreffende conflict, alsook haar advies geven over welke stappen ondernomen moeten worden en welke de mogelijk effecten zullen zijn op de bevolking in kwestie. De leden van het comité zouden niet komen uit sterk politiek getinte milieus (om het accent op de nationale belangen van de actoren te beperken), maar eerder uit organisaties die reeds heel wat expertise hebben opgebouwd omtrent de verschillende problematieken, zoals Amnesty International, het internationale rode kruis enzovoort. Eveneens moeten experten op het vlak van internationale wetgeving geraadpleegd worden, alsook van de verschillende UN commissies.

De drie grote functies van het comité zouden zijn:

1. “It would possess sufficient moral power, and possibly support from the General Assembly, to exert pressure on the Security Council to overcome the inertia and indecision that has characterized its decision-making process ever since the failures of the peacekeepers in Somalia and Yugoslavia.”
2. “By providing the Security Council with objective information on the impact of humanitarian intervention on a specific conflict, it would at least force the Council to publicly explain and justify decisions taken against the counsel of the Committee, thus curbing to a certain extent the tendency of Security Council members to take decisions according to their diplomatic, economic or strategic preferences.”
3. “Finally, it would contribute to a more informed decision making process in itself.”
(p.20)

Aguilar stuurt aan op de creatie van een ‘internationale morele maatschappij’, wat ik persoonlijk een nobel doel acht. De vraag is echter of dit comité echt de gewenste (morele) autoriteit krijgt van de veiligheidsraad.

Ik heb dit artikel gekozen omdat ik zeker meega in de redenering van een Bricmont die stelt dat we een stap terug moeten gaan en ons in de eerste plaats de vraag stellen of interventie an sich wel gerechtvaardigd kan worden. Hoewel hij de vraag kreeg tijdens het gastcollege wat dan te doen bij een situatie als Rwanda in 1994, heeft hij hier naar mijn gevoel niet echt op geantwoord. Hij repliceerde dat hij dit een ander situatie is en dat er dan zeker moet geïntervenieerd moet worden. Hij argumenteerde zelfs dat dit in Rwanda ook effectief gebeurd is. Hij had het over operation Turquoise door de Fransen. Het klonk mij een beetje als: er is toen wel degelijk ingegrepen, dus zaag niet. (bijna een miljoen slachtoffers ten spijt …)

Waar ik eigenlijk wil toe komen is dat Bricmont een punt heeft, maar dat hij enigszins voorbij gaat aan de werkelijkheid. Hij voert een betoog over discourses en niet over concrete situaties. Uiteraard moeten we ons vragen stellen bij onze vanzelfsprekende vooronderstellingen, maar langs de andere kant kunnen we er niet onderuit dat situaties als Rwanda zich al meermaals hebben voorgedaan en dat we, hier volg ik Aguilar volledig, in zulke situaties een morele plicht hebben om in te grijpen. Dus, ondanks het interessante bestoog van Bricmont, wat te doen in zulke situaties en waar trekken we de grens? Wat ik zo goed vind aan Aguilar is dat zij met een alternatief op de proppen komt. Een alternatief dat waarschijnlijk nog moet bijgeschaafd worden, maar dat naar mijn mening wel het proberen waard is.


Bron: Aguilar, M. (2005). Who should determine the just cause of humanitarian interention? Social Alternatives, 24 (3), 17 – 21.

Gerrit Muylaert

1 opmerking:

Louisa Delepeleire zei

Mensenrechtendiscours in humanitaire tussenkomst.

Met deze reactie wil ik iets toevoegen aan de tekst over Who should determine the just cause of humanitarian intervention. Humanitaire tussenkomst kan namelijk ook de vorm aannemen van ‘moreel imperialisme’. Dit is zo wanneer het beleid van de hulporganisaties gebaseerd is op een moreel oordeel over hoe het beste om te gaan met een bepaalde problematiek. Het hanteren van mensenrechten als een argument om dit oordeel te ondersteunen wordt zo erg paternalistisch. Bovendien heeft een dergelijke handelswijze potentieel een erg destabiliserend effect voor het waardensysteem van de ‘geholpen’ bevolking.

Mensenrechten hebben twee zeer specifieke eigenschappen. Het rechtssubject binnen het mensenrechtenmodel is niet de rationele en handelingsbekwame persoon die centraal staat bij de klassieke burgerlijke en politieke rechten. De drager van mensenrechten en de ‘moral agent’ zijn onderscheiden actoren, waardoor de uitoefening van de rechten externe tussenkomst vereist. Daarnaast hebben mensenrechten de status van internationaal recht en staan daarom hiërarchisch hoger dan het nationaal recht. De ondertekenende staten stellen zich dus ,ingeval van niet-naleving van de verdragsverplichtingen, bloot aan interventie door de internationale gemeenschap.

In het kader van de huidige focus op het veiligheidsaspect in het internationale ontwikkelingsbeleid hebben mensenrechten een sterke legitimerende werking. Bij de voorbereiding van mijn scriptie ben ik gestoten op het fenomeen van de opmars van de psychosociale programma’s. Dit zijn programma’s van hulporganisaties die gericht zijn op de rehabilitatie en resocialisatie van slachtoffers van geweld. Centraal staat het begrip ‘trauma’. Mensen die geconfronteerd werden met oorlog en de gevolgen ervan worden gedefinieerd als getraumatiseerd. Vervolgens staat men klaar met de ‘nodige’ psychosociale ondersteuning, evenwel op westerse leest geschoeid.

Dit lijkt een duidelijk voorbeeld van het feit dat Westerse naties de eigen belangen dienen door het instrumentaliseren van mensenrechten. Men gaat letterlijk de geesten van de noodlijdende bevolking beveiligen om nieuwe conflicten te voorkomen. Trauma leidt, volgens deze logica, immers tot instabiliteit, een mogelijke bron voor het heropflakkeren van geweld. De strijd voor de bescherming van de mensenrechten in conflictgebieden kan men in deze context bekijken als een morele kruisvaart. Op zeer deterministische wijze worden de problemen waarmee de lokale bevolking te kampen heeft gedefinieerd en geremedieerd. Dit komt neer op het ontkennen en ondermijnen van de kracht van de lokale bevolking. Het is een zeer zwart-wit redenering die geen aandacht heeft voor de eigen manieren van omgaan met de gevolgen van oorlog. Voor de lokale bevolking heeft dit de vervreemding van die eigen verwerkingsprocessen en uiteindelijk zelf een ander beeld van het individu tot gevolg.

Het gevaarlijke van dit soort tussenkomst is ,volgens mij, dat er geen supranationaal orgaan is dat de goedkeuring moet geven voor de implementatie van een dergelijk beleid. Er wordt geen controleerbare afweging gemaakt tussen nationale soevereiniteit en de bescherming van mensenrechten. Humanitaire hulporganisaties laten zich inspireren door hoe in de eigen leefwereld wordt omgegaan met psychologische klachten en transponeert die methode naar een gebied geteisterd door conflict, waar de traditionele structuren in feite het eerste en belangrijkste vangnet zijn. Hier komen zelfs geen ongelijke vertegenwoordiging of veto-rechten aan te pas. Het beleid wordt gewoon uitgevoerd!