Welkom iedereen!

Het doel van deze blog is een realistisch, genuanceerd - misschien zelfs ontnuchterend - beeld te schetsen van de internationale dynamiek die vandaag de dag plaats vindt onder het vaandel van mensenrechten, democratie, vrijheid en zo meer.

Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog en belangrijker nog, de dekolonisatiebeweging die daarop volgde, lijkt de uitbreidingsdrang van de grote mogendheden voorgoed voorbij te zijn. Op het eerste zicht lijkt het wel of het imperialisme van de 19e en eerste helft van de 20ste eeuw plaats maakten voor humanitaire en ontwikkelingshulp, het promoten en ondersteunen van democratische bewegingen, (internationale) bescherming van sociale en mensenrechten. De nadruk wordt telkens weer op het belang van allerhande vrijheden gelegd (vrijheid van meningsuiting, van vergadering, kortom van quasi alle denken en doen). Deze goede bedoelingen zouden moeten blijken uit onder andere ongebonden voedselhulp, gunstige handelsvoorwaarden, kapitaalvoordelen, tot het - soms zelfs gewapend - optreden tegen dictaturen van allerlei pluimage.

Maar klopt het wel dat zulke acties oprecht gebeuren vanuit een humanitaire overweging? Wordt voedselhulp misschien gebruikt om productieoverschotten te dumpen, ontwikkelingshulp om politieke druk uit te oefenen, kapitaalvoordelen om te beleggen in nieuwe markten en militair ingrijpen om goedkopere olie op te pompen? In hoeverre is het humanitarisme enkel een dun laagje om de keiharde en kille machtspolitiek van allerhande machten in de wereldpolitiek op te smukken? In hoeverre is humanitarisme de spreekwoordelijke wolf met het zachte schapenvachtje om? In hoeverre is humanitarisme enkel een andere naam voor het 'oude' imperialisme?

Wetende dat de waarheid niet zwart-wit is, zouden we via een levendige en genuanceerde discussie graag hier en daar wat kleurtinten aanbrengen. Zodoende zullen we trachten een begin tot antwoord te vormen op voorgaande vragen.

zaterdag 17 november 2007

De strijd om de Bottom Billion


Bespreking artikel: “De controversiële standpunten van Oxfordeconoom Paul Collier” uit “De Morgen Zeno” (zaterdageditie van 3/11/07) van Rudi Rotthier

Paul Collier is directeur van het Centrum voor de Studie van Afrikaanse Economieën en voormalig directeur van ontwikkelingsonderzoek bij de Wereldbank. In dit uitgebreide artikel geeft de econoom tekst en uitleg over zijn nieuwste boek: “The Bottom Billion” waarin hij argumenteert dat het toch niet zo slecht gaat met de ontwikkeling van de (Derde) wereld, en dat “slechts” 1 miljard mensen zich in landen bevinden die geteisterd worden door structurele armoede. Ontwikkelingsprojecten en dergelijke moeten zich dan ook op deze Bottom Billion concentreren en zich niet meer inlaten met bijvoorbeeld projecten in India, want “India is nu rijk genoeg om zich zelf om zijn armen te bekommeren”. Hoewel capaciteit en intentie om te handelen niet hetzelfde zijn, is het wel zo dat er voor kinderen in India door de groeiende economie meer hoop is dan voor kinderen in Congo of Laos. Hij zegt ook dat door de inspanningen te blijven verdelen over “5 miljard mensen” de onderste groep nagenoeg niets krijgt. Concentratie van middelen en fondsen op een beperkt aantal gebieden kan inderdaad een middel zijn om structurele oplossingen te creëren in plaats van enkel als pleister op de wonde te ageren. De structurele problemen waarin deze (volgens Collier 58) landen bevinden, hebben vooral te maken met gewapend conflict, grondstoffen, isolatie en slecht bestuur, volgens hem. We kunnen inderdaad meer dan een dozijn landen bedenken met die problemen en weinig landen met structurele armoede die hiermee niet te kampen heeft gehad. De vraag is alleen of er geen oorzaak-gevolg verwarring is: is conflict en corruptie een oorzaak of net het gevolg van de economische toestand en praktijken? Maar in mijn opinie wil hij vooral benadrukken dat deze elementen ontwikkeling blokkeren en de penibele economische situatie en armoede voeden. Veelal zijn deze aspecten ook verbonden: neo-patrimonialisme, guerrilla’s in de periferie, roofeconomie van de overheid of rebellen,… De verderzetting van conflict kan zelfs (economisch) in het voordeel zijn van bepaalde groepen in het land. Collier pleit dan ook voor harde maatregelen: militaire interventies.

Een hoogst merkwaardige uitspraak voor een econoom natuurlijk, maar volgens hem is de precaire veiligheidstoestand één van de belangrijkste oorzaken van de achterstand op het vlak van ontwikkeling. Vredesoperaties zouden deze regio’s kunnen stabiliseren en voor een klimaat zorgen waarin ontwikkeling mogelijk is. Beschuldigingen van neo-kolonialisme en neo-imperialisme bij deze interventies legt hij naast zich neer: mensen als Mugabe spreken niet voor Afrika of voor hun volk, maar vooral uit eigenbelang. Maar volgens hem is de grootste terughoudendheid te vinden in Europa: het soevereiniteitsprincipe en de onwil om zich met deze gevaarlijke taken in te laten, zijn volgens Collier de belangrijkste oorzaken hiervan. Je kan natuurlijk kiezen waar je prioriteiten liggen: het Westfaalse statensysteem of mensenrechten/mensenlevens. Persoonlijk vind ik het soevereiniteitsprincipe niet absoluut heilig. Zonder het te hebben over opleggen van een alternatief politiek of economisch systeem of het bewerkstelligen van een regimewissel, kan een bevolking of een deel ervan bescherming of levensnoodzakelijke middelen nodig hebben, waarin de staat nalaat te voorzien of zelfs oorzaak van is, waardoor aanspraken op soevereiniteit twijfelachtig worden. Een standpunt dat ook gedeeld wordt door de VN in haar “Responsibility to protect” document. Naast de kwestie van soevereiniteit en de onwil tot actie, zijn er echter nog redenen om niet meteen de kaart van militaire interventies te trekken. Zonder twijfel gaat Collier wat kort door de bocht.

De kwestie van fundamentele veranderingen “op te leggen” aan dit soort landen, dient met een grotere omzichtigheid te worden benaderd. Het is misschien vrij Eurocentrisch ( of meer uit “westers” perspectief) en paternalistisch om bijvoorbeeld Afrikaanse landen, waarvan nog steeds velen dictaturen, afwezigheid van staten, militaire regimes, … zijn, naar democratisch model te willen omvormen en onze waarden en normen te willen opleggen, maar of, ten eerste, westerse staten daar zelf zoveel voordeel uithalen om dit (neo-)imperialisme te noemen en, ten tweede, dit zozeer in het nadeel is van de plaatselijke bevolking, is toch twijfelachtig. Structurele aanpassingen in het politiek en economisch systeem kunnen echter in sommige (met nadruk op sommige) gevallen nodig zijn om mensenrechten schendingen, conflicten of erbarmelijke toestanden in de toekomst te vermijden. Deze hervormingen kunnen het herstel van autonomie en soevereiniteit herstellen en voor de toekomst veiligstellen.

De wereld, met de ontwikkelingslanden voorop, eigenhandig en vanuit westers perspectief willen veranderen is echter gevaarlijk, moreel verkeerd en vaak contraproductief. Veranderingen aanmoedigen op het vlak van mensenrechten en politiek-sociale rechten van de bevolking en daarboven optreden als scheidsrechter om strijdende partijen uit elkaar te houden zal vaak noodzakelijk blijken om de “Bottom Billion” in een betere levensstandaard te voorzien. Naar mijn mening is deze visie ook Collier genegen. Hierbij zijn dan ook een wijd gamma aan middelen nodig, gaande van ontwikkelingshulp tot diplomatieke maatregelen, die hopelijk militaire interventies in de toekomst kunnen vermijden. Hoewel Collier vrij sceptisch staat ten aanzien van ontwikkelingshulp, is hij zeker geen tegenstander van het concept, maar pleit hij toch voor meer controle en toezicht, en moedigt hij troepenmachten in probleemgebieden aan om stabiliteit te creëren die op zijn beurt ontwikkeling kan op gang trekken. Dit kwistig omspringen met militaire macht zou zeker als bedreiging worden aanzien voor vele staatshoofden. De eventuele samenkoppeling van deze troepen met een idee van hervormingsbeleid zou daarenboven gelijkstaan met het installeren van kolonialisme om de fouten van de vorige koloniale periode ongedaan te maken, een notie die Collier trouwens ontkent (“armoede is het gevolg van een slechte economie, niet van de koloniale tijd”). Hulp bieden is één ding, beslissingen en veranderingen maken voor een ander land is iets compleet anders. Humanitaire interventies moeten en mogen enkel gebruikt worden om de ergste excessen te stoppen. Dat dit niet altijd het geval is, staat buiten kijf. Andere belangen zullen bij heel wat staten (ook) centraal staan bij de keuze voor een interventie of net niet. Hoewel individuele staten hier meer vatbaar voor zijn, zijn multilaterale acties geen garanties voor morele rechtvaardigheid. Ook de VN veiligheidsraad, waarbij de permanente leden met conflicterende belangen te maken hebben, is vaak besluitloos of verdeeld over dit soort kwesties. Alleen een nieuw internationaal orgaan, die criteria oplegt voor interventies; de voorwaarden en het handelen op het terrein, die strikte doelstellingen voorschrijft en controle uitvoert, kan militaire interventies in probleemgebieden terug humanitair maken. Dat dit in een wereld van internationale wantrouw, realpolitiek en financieel-politieke allianties eerder wishful thinking is, kan moeilijk ontkend worden.

Van Nijverseel Gerrit

Problemen en uitdagingen voor "humanitarianism" in de 21ste eeuw

Bespreking artikel “Beyond the Age of Humanitarianism: Past Trends and Future Challenges” uit “Journal of Contigencies and Crisis Management” (volume 11 nr. 4 december 2003) van Liesbet Heyse

Om te beginnen moet er een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen humanitaire hulp (financiële, voedsel- en noodhulp) en humanitaire interventies (militaire operaties met het oog op peace-building en/of bescherming van volkeren buiten de eigen staat). Soms wordt hier geen onderscheid tussen gemaakt, wat verwarring kan veroorzaken. “Humanitarianism” geldt dan als verzamelnaam voor beide fenomenen. Het artikel handelt dus over beide aspecten en meer in het bijzonder over de voor- en nadelen, over nieuwe ontwikkelingen en toekomstige uitdagingen van humanitarianism. Wat zal de 21ste eeuw op het vlak van humanitaire hulp en interventies brengen?

Ik zal mij trachten te concentreren op de interventies, aangezien deze het meest naar voor kwamen in de cursusteksten. De auteur brengt enkele kritische bedenkingen naar voor over de praktijk van het hulp verlenen. In vele gevallen kwam deze hulp te laat en werd ze te lang en te veel verstrekt… Hoewel de auteur hier niet verder op ingaat, raken we hier al een belangrijk aspect van het spanningsveld dat het overkoepelende onderwerp is van deze blog. Dat de hulp veelal te laat komt lijkt mij logisch: in het internationale toneel vertragen de beslissingmechanismen alle acties en vooraleer men een algemene consensus heeft lijkt het ergste leed al geleden. Dit is vooral het geval bij “peace enforcement” en “peace keeping” operaties, zoals het geval is bij genociden, etnische zuiveringen, grootschalige repressie,… Verschillende belangen en visies op concepten als mensenrechten, genocide en etnisch geweld, kunnen hier mede aan de basis liggen. Te veel en te lang lijken iets minder vanzelfsprekend. Wanneer humanitaire hulp of interventies echter over een te lange periode worden toegepast, krijgt men echter een soort gewenning bij de ontvangende landen/bevolking. Ze worden te zeer afhankelijk van deze hulp waardoor ze niet meer autonoom kunnen functioneren. Voedselhulp kan bijvoorbeeld de lokale markt verstoren, waardoor vele boeren zonder inkomen komen te zitten. Voor militaire interventies is dit moeilijker in te beelden, aangezien zij de orde en stabiliteit moeten herstellen, maar langdurige aanwezigheid kan ook hier perverse effecten hebben. Een eerste voorbeeld kan misschien de interventie van Syrië in Libanon zijn tijdens de burgeroorlog: na verloop van tijd was niet het Libanese leger of overheid aan de macht, maar de Syrische troepen samen met marionetregeringen en presidenten. Andere “failed-states” dreigen met een zelfde dynamiek te maken te krijgen. De de facto macht ligt bij de buitenlandse krachten (leger, diplomaten, …), die na verloop van tijd de volledige functies van het overheidsapparaat op zich nemen en die volledig instaan voor de heropbouw van een vorm van bestuur, die veelal de afspiegeling van of een vorm die in het belang is van de interventionisten is. Elke interventie dreigt tot een groeiende inmenging van interne aangelegenheden te leiden, ongeacht de aanvankelijke intenties.

Dit leidt tot een volgende gevolgtrekking van de auteur; humanitarianism wordt/werd steeds meer een complexe aangelegenheid. Met de toenemende trend van intrastatelijke oorlogen, oorlogseconomieën en etnisch geweld is het voor de hulpverleners, staten en legers steeds moeilijker geworden om onpartijdig en neutraal te zijn. Humanitaire hulp heeft de toelating nodig van de overheid van de ontvangende landen, waardoor deze hulp strategische gebruikt kan worden. Wie krijgt hulp en wie niet? Partijdigheid speelt nog een grotere rol in humanitaire interventies. Men intervenieert altijd in het belang van een bepaald deel van de bevolking ( prefereerbaar voor de gehele bevolking of het algemeen belang). Dit, soms in het nadeel of zelfs tegen de huidige regering van het land. Maar het is echter nodig dat men steun krijgt vanuit het land, en dus partijdig is, want zonder steunpunten krijgt men een legitimiteitscrisis, vergelijkbaar met de situatie in Somalië in de jaren 90 en Irak (waarmee ik zeker niet wil alluderen dat het hier om humanitaire interventie ging).

Hoewel het artikel een aantal pijnpunten aanhaalt in verband met humanitarianism, schiet het ruimschoots te kort op het vlak van richtlijnen, oplossingen of concrete doelstellingen voor humanitaire hulp/interventie. Op dit vlak wordt er vooral gehandeld over de noodzaak aan coördinatie (tussen internationale en nationale actoren, tussen NGO’s, regeringen en militaire bevelhebbers) en follow-up, evaluatie en zelfkritiek met het oogmerk lessen te trekken uit operaties, projecten of hulpprogramma’s. Aspecten als legitimiteit, neutraliteit, de lengte van operaties en hulp, de manier van toepassing en andere meer concrete zaken worden niet besproken. Zaken als intenties, legitimiteit, rechtvaardigheid en specifieke voorwaarden of richtlijnen voor humanitaire hulp of ,meer bepaald voor dit onderwerp, militaire interventies worden nauwelijks besproken in dit of andere artikels. Met het falen van het Irak-beleid en het lang aanslepende conflict in Soedan, begint die discussie op sommige plaatsen eindelijk meer aandacht te krijgen. De afwezigheid van duidelijke criteria voor het interveniëren en regels bij de interventie, zorgt voor een grote mate van willekeur. De mogelijkheid van individuele staten tot interventie, leidt niet alleen tot vragen over legaliteit, maar ook over de legitimiteit. Dit kan deels verklaard worden door de vaagheid van concepten als mensenrechtenschending, genocide en etnische zuivering: de afwezigheid van internationale standaarden en criteria, die vaak het gevolg is van nationale en/of diplomatieke belangen. Een situatie waarbij case per case wordt beschouwd, in plaats van op basis van meer objectieve maatstaven, zal altijd onderhevig zijn aan bias door politiek/economische allianties en realpolitiek.

Een lichtend voorbeeld vormt deze tekst op het vlak van coördinatie. Niet alleen moeten verschillende vormen van humanitaire hulp en mogelijk interventies op elkaar afgestemd worden, ook verschillende actoren moeten meer samenwerken en informatie doorspelen. Regeringen, legers en NGO’s zouden hun beleid beter op elkaar moeten afstemmen en acties coördineren om samen een vlot geoliede machine te vormen, ten behoeve van de bevolking van de desbetreffende landen ( en niet zo zeer voor de eigen agenda). Hoewel een gedeelde strategie door de verschillende uitgangspunten, concrete doelen en perspectieven onmogelijk en deels ook niet gewenst is, lijken constante discussies over schuldvragen, juiste intenties en middelen ook weinig productief. Vanuit het eigen groot gelijk handelen in naam van een bevolking, zonder met actoren ter plaatse (zij het nu exogene of endogene) te overleggen, zoals vele gouvernementele en zelfs niet-gouvernementele organisaties doen, kan alleen leiden tot tegenstrijdige strategieën. De auteur ziet echter tekens van geleidelijke evolutie naar meer samenwerking en zelfreflectie van de humanitaire sector en hoopt daarmee dat de 21ste eeuw een eeuw van verbeterd humanitarianism wordt.

Van Nijverseel Gerrit