Welkom iedereen!

Het doel van deze blog is een realistisch, genuanceerd - misschien zelfs ontnuchterend - beeld te schetsen van de internationale dynamiek die vandaag de dag plaats vindt onder het vaandel van mensenrechten, democratie, vrijheid en zo meer.

Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog en belangrijker nog, de dekolonisatiebeweging die daarop volgde, lijkt de uitbreidingsdrang van de grote mogendheden voorgoed voorbij te zijn. Op het eerste zicht lijkt het wel of het imperialisme van de 19e en eerste helft van de 20ste eeuw plaats maakten voor humanitaire en ontwikkelingshulp, het promoten en ondersteunen van democratische bewegingen, (internationale) bescherming van sociale en mensenrechten. De nadruk wordt telkens weer op het belang van allerhande vrijheden gelegd (vrijheid van meningsuiting, van vergadering, kortom van quasi alle denken en doen). Deze goede bedoelingen zouden moeten blijken uit onder andere ongebonden voedselhulp, gunstige handelsvoorwaarden, kapitaalvoordelen, tot het - soms zelfs gewapend - optreden tegen dictaturen van allerlei pluimage.

Maar klopt het wel dat zulke acties oprecht gebeuren vanuit een humanitaire overweging? Wordt voedselhulp misschien gebruikt om productieoverschotten te dumpen, ontwikkelingshulp om politieke druk uit te oefenen, kapitaalvoordelen om te beleggen in nieuwe markten en militair ingrijpen om goedkopere olie op te pompen? In hoeverre is het humanitarisme enkel een dun laagje om de keiharde en kille machtspolitiek van allerhande machten in de wereldpolitiek op te smukken? In hoeverre is humanitarisme de spreekwoordelijke wolf met het zachte schapenvachtje om? In hoeverre is humanitarisme enkel een andere naam voor het 'oude' imperialisme?

Wetende dat de waarheid niet zwart-wit is, zouden we via een levendige en genuanceerde discussie graag hier en daar wat kleurtinten aanbrengen. Zodoende zullen we trachten een begin tot antwoord te vormen op voorgaande vragen.

dinsdag 11 december 2007

De verschillende waarheden van humanitaire interventies




In Somalië heeft de grootste humanitaire crisis van het Afrikaanse continent van dit moment plaats. Toch krijgt het land nog minder media aandacht dan de gebeurtenissen in Darfur. Hongersnood, anarchie, warlords en decennia van geweld zorgden reeds voor een groot aantal vluchtelingen, die in 2007 alleen nog maar gestegen zijn. Politieke instabiliteit en burgeroorlog hebben het land verscheurd, terwijl economische ontwikkeling vrijwel tot nul is gereduceerd. Vele inwoners kijken naar het “westen” voor hulp. Toch heeft Somalië in 15 jaar tijd twee interventies gekend van de supermacht die er prat op gaat democratie en stabiliteit te verspreiden op elk gebied waar hun soldaten voet aan grond zetten: de V.S.

Somalië is echter het perfecte voorbeeld welke perverse effecten een humanitaire interventie of politieke, diplomatische en/of militaire ruggesteun kunnen hebben. Meeste mensen weten dat de V.S. in de vroege jaren 90 militair intervenieerde in Somalië, dat verwikkelt was in een burgeroorlog en een grote hongersnood kende. Beide waren voor het overgrote deel het gevolg van het regime van president Barre. Velen weten echter niet dat de V.S. dit regime financieel en materieel steunde, en dat deze hulp de grootschalige repressie van het leger aan de vooravond van de burgeroorlog mogelijk maakte. De Amerikaanse troepen die de hulpverlening in het land mogelijk moesten maken (voedselhulp werd voordien door de krijgsheren opgeëist), werden dan ook door de Somalische bevolking aanzien als steunverleners van het autoritaire regime. De militaire interventie liep snel uit op een fiasco en de troepen trokken zich terug, waarbij het land in chaos werd achtergelaten.

De oorlog tussen de warlords nam pas in 2004 geleidelijk af, waarbij een overgangsregering werd gevormd (met deelname van enkele van deze krijgsheren). Een effectieve centrale regering werd dit echter niet en anarchie bleef heersen. Islamitische organisaties vonden in deze situatie een goede voedingsbodem en kregen steeds meer de steun van de bevolking, wat in 2006 zelfs tot een confrontatie leidde tussen de krijgsheren van Mogadishu en de Verenigde Islamitische Rechtbanken (UIC). De UIC begon steeds meer macht en controle te verwerven en voor het eerst sinds het begin van de burgeroorlog was er een centrale autoriteit met relatieve controle over het land en een bescheiden vorm van stabiliteit. De toegevoegde video’s handelen voor het overgrote deel over de gebeurtenissen die hierop volgden.

Somalia in Crisis (deel 1)


deel 2)


Ethiopië, een bondgenoot van de V.S., intervenieert in het voordeel van de overgangsregering, die gevlucht was naar Ethiopië, en verdrijft de UIC naar het zuiden van het land. Over de ware toedracht van de invasie bestaat er discussie (eigenbelang, stabiliteit van de regio, Islamisten als gevaar,…). Ook over het succes van de interventie en de manier waarop men het land onder controle poogt te krijgen, bestaat er onenigheid. In vele westerse (lees: vooral Amerikaanse) media werd de invasie bejubeld en was de Ethiopische interventie noodzakelijk om de humanitaire crisis in de Hoorn van Afrika een halt toe te roepen ( een voorbeeld is het fragment van CNN). Daarenboven wordt de UIC gelijkgesteld met Al-Qaida of (afhankelijk van de bron) ervan verdacht Al-Qaida leden in het land te herbergen, waarbij het “regime”, in analogie met de Taliban, verder gedelegitimeerd werd door het te hebben over het fundamentalisme en de mogelijke mensenrechtenschendingen van de UIC. Volgens andere bronnen steunen de V.S. en Ethiopië een onpopulaire marionettenregering en begaan zij zelf verregaande schendingen van mensenrechten (fragment van Democracy Now). De strijd voor de hearts and minds wordt dan ook niet alleen in Somalië gevoerd, maar daarenboven in de V.S. zelf. Zeker wanneer het gaat om hét thema van de Amerikaanse buitenlandse politiek: de War on Terror en Al-Qaida.


Democracy Now: http://www.youtube.com/watch?v=zDlS4VYQUx8

De Amerikaanse betrokkenheid in Somalië in het “post 9/11 tijdperk” kan dan ook gezien worden vanuit hun strijd tegen het “Islam terrorisme”. Zo werden niet alleen de krijgsheren gesteund in hun strijd tegen de UIC, maar voerden Amerikaanse vliegtuigen ook zware bombardementen uit, gericht tegen “3 à 5 Al-Qaida leden” (!), maar met vele (meer dan waarschijnlijk onschuldige) burgerslachtoffers als gevolg. De gelijkenissen met de steun aan het Barre regime is meer dan toevallig: toen was die steun “noodzakelijk” in de strijd tegen het communisme, op dat moment zelfs vooral gericht tegen huidig bondgenoot Ethiopië. De steun voor de huidige onbekwame regering is vooral het gevolg van de terreur paranoia (of zelfs Islam paranoia) die het buitenlandsbeleid van Bush karakteriseert. Het gebruik van concepten als Jihad en Sharia door de UIC werden daarom als oorlogsverklaringen beschouwd. Ook het dogma dat de “failed states” enerzijds een voedingsbodem en anderzijds een toevluchtsoord vormen voor Islamfundamentalisten, door de State Departement subtiel gelijkgesteld met Al-Qaida, rechtvaardigt volgens velen een actie in Somalië. Toch werden de acties van vader en zoon Bush weergegeven als een vorm van moreel imperialisme: het streven naar democratie en stabiliteit, wat in realiteit een agenda inhoudt om het land om te vormen naar eigen visie en wensen. De “New World Order” van Bush Senior en de strijd tegen Islam(terreur) van Bush Junior zijn dan ook vooral toonbeelden van blauwdrukken om de wereld, het zuiden voorop, om te hervormen naar eigen voorbeeld. Failed states moeten van “scratch” opgebouwd worden, eventueel met hard militair ingrijpen. Elke vorm van fundamentalisme moet verbannen worden en gematigden, wat meestal wil zeggen; de bondgenoten van de V.S., moeten de macht krijgen en behouden. Het einddoel is dan niet alleen allianties met deze staten, wat economische en andere voordelen met zich meebrengt, maar ook internationale stabiliteit door het idee dat tussen democratieën geen oorlog wordt gevoerd en uit democratieën geen terroristen voortkomen. De validiteit van deze stelling is natuurlijk twijfelachtig, maar toont toch ook de redenering achter de toegenomen “verveiliging van hulp”. De acties in Somalië moeten dan ook niet als acties ter bevordering van de democratie of stabiliteit an sich worden gezien, maar als acties tegen islamfundamentalisme, dé dreiging van de V.S. Dat dit structurele oplossingen voor de desbetreffende landen in de weg staat, lijkt met het voorbeeld van Somalië reeds bewezen. Humanitaire interventies in het belang van de staten in het zuiden zijn nog steeds niet de norm, en zal het in dit “nieuwe tijdperk” voor de V.S. ook niet worden.

Van Nijverseel Gerrit

Darfoer: en de boer ploegde voort. Over een humanitaire catastrofe en botsende belangen.

Hoewel de burgeroorlog in Darfoer (Sudan) al ongeveer een kleine vijf jaren aan de gang is, wordt er eigenlijk internationaal nog niet zo lang aandacht aan besteed. Populaire liedjes zoals ‘Living Darfur’ van Mattafix of acties zoals die van Google waarbij men tracht het grote publiek te informeren omtrent de situatie in Darfoer - via Google Earth kan men immers terugvinden welke dorpjes allemaal afgebrand werden in het conflict (en informatie hierover) – lijken de mensheid terug een geweten te willen inschoppen. Begrijpelijk na het debacle van de Rwandese genocide in 1994, waarbij meer dan 500.000 doden vielen. De verontwaardiging omtrent de ontsporingen in Darfoer, zoals die bestaat bij het (grote) publiek, lijkt ingegeven te zijn vanuit een oprechte bekommernis omtrent de gevolgen van de burgeroorlog voor de lokale bevolking.

Op 31 juli 2007 wordt uiteindelijk, na lang gepalaver, de oprichting van een hybride vredesmacht (van de Afrikaanse Unie (AU) en de Verenigde Naties) door resolutie 1769 van de VN Veiligheidsraad goedgekeurd. Heeft de internationale gemeenschap dan toch geleerd uit het verleden? Zal UNAMID, met een mandaat om de bevolking en humanitaire transporten in geval van nood gewapenderhand te verdedigen, nog erger – er zijn immers volgens schattingen al van 200.000 tot 450.000 doden gevallen – kunnen voorkomen? Is de motivatie van de internationale gemeenschap om alsnog in te grijpen, te zoeken in een bekommernis omtrent de gevolgen van het conflict voor de bevolking of liggen er misschien andere drijfveren aan ten gronde? Hoewel een uiteenzetting van de geschiedenis van het conflict in Darfoer ons in deze blog te ver zou leiden (zie daarvoor bijv. de bijzonder uitgebreide bijdrage op de Engelstalige pagina’s van wikipedia over het conflict in Darfur: http://en.wikipedia.org/wiki/Darfur_conflict), is het in deze context bijzonder interessant de retoriek van de verschillende spelers op het wereldtoneel, maar ook hun onderliggende motivaties, eens onder de loep te nemen.

Volgende bijdrage van Al-Jazeera omtrent het conflict in Darfoer, lijkt de verklaring voor de interesse van de grootmogendheden in Darfoer alvast heel ergens anders te zoeken. Niet het lijden van de honderdduizenden al dan niet ontheemde inwoners van Darfoer, zou de oorzaak van de interesse van vele landen in dit conflict zijn, maar wel de enorme olie- en gasreserves die onder Soedanees grondgebied gevonden zijn.



Aangezien zowel de Chinese, als de Amerikaanse en Europese economieën energie verslinden, is het logisch dat de respectievelijke regeringen voortdurend op zoek zijn naar nieuwe bronnen die aangeboord kunnen worden om hun energievoorziening veilig te stellen. Voorlopig lijkt China evenwel als enige deftig voet aan grond te krijgen in Khartoum en bijgevolg ook als enige invloed te kunnen uitoefenen op Soedan.

Het mag dan ook niet verbazen dat China het voornaamste permanente lid van de Veiligheidsraad (naast Rusland) is, dat het Soedanese regime verdedigt tegen de Westerse aantijgingen van schendingen van het internationale en humanitaire recht.


Verscheidene pogingen om resoluties m.b.t. tot economische en niet-militaire sancties t.a.v. het regime in Khartoum goed te keuren, stootten de voorbije jaren dan ook in de VN Veiligheidsraad op een veto van China en/of Rusland. Resoluties die toch goedgekeurd werden gedurende de voorbije jaren, werden zwaar afgezwakt teneinde China en/of Rusland zo ver te krijgen zich te onthouden bij een stemming.

De bestaande resoluties ten spijt (zoals resolutie 1591 van 27 maart 2005 dat een bestaand wapenembargo uitbreidt met de mogelijkheid tot selectieve sancties), wijzen vele rapporten van internationale mensenrechtenorganisaties op de systematische schending ervan door o.a. net China en Rusland. Wapens en militair materiaal afkomstig uit voornoemde landen worden volgens deze organisaties immers voortdurend ingezet door zowel de regering als de Janjaweed milities (gewapend door de regering) om de strijd in Darfoer voort te zetten. Vliegtuigen die bombardementen uitvoeren zouden volgens sommige bronnen zelfs doelbewust wit geverfd worden (net zoals vliegtuigen van de VN), teneinde de bevolking en de actieve mensenrechtenorganisaties te misleiden.

Amerikaanse media laten om evidente redenen dan ook geen kans voorbij gaan om de rol en het aandeel van vnl. China in de massamoorden in Darfoer te becommentariëren. Volgende bijdrage van een Amerikaanse zender illustreert:



Beide bijdragen illustreren duidelijk dat China op het internationale toneel op een zeer slappe koord dient te balanceren waarbij het enerzijds zijn eigen belangen in Soedan dient af te wegen tegen anderzijds de internationale druk tot ingrijpen in het Oost-Afrikaanse land. De recente goedkeuring van de hybride vredesmacht UNAMID door zowel China als - nog belangrijker - de regering van Soedan zou kunnen wijzen op een koerswijziging in het Chinese beleid. Bij een eerdere goedkeuring van een niet-hybride VN vredesmacht (VN Veiligheidsraad Resolutie 1706) voerde China immers zwaar oppositie en wist het de resolutie volledig uit te hollen (en onthield zich vervolgens samen met Rusland en Qatar van de stemming). Bovendien weigerde Soedan, met de impliciete steun van China, toen immers ook resoluut de vredesmacht op haar grondgebied te laten opereren. De Soedanese regering verklaarde al snel dat zulk een actie beschouwd zou worden als een imperialistische inmenging van buitenlandse mogendheden in de interne keuken van Soedan. De dag na het stemmen van de resolutie intensifieerde het regime in Khartoem dan ook prompt de aanvallen op de verschillende rebellengroepen in Darfoer. Hoewel het momenteel nog afwachten is, of en hoe UNAMID effectief zijn autoriteit zal kunnen laten gelden op het terrein, kan de steun van China (de resolutie werd immers bij unanimiteit goedgekeurd) aan het stevige mandaat voor UNAMID gezien worden als een toegeving aan de internationale druk door landen als de V.S., Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Desalniettemin laat China zijn steun voor het Soedanese regime verre van vallen. Elke mogelijkheid om het vredesproces te vertragen wordt steevast gegrepen. Illustratief daarvoor is bijv. de commentaar op de houding van China in het slot van volgende bijdrage:


In en rondetafelconferentie op initiatief van Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk (onderhandelingen in het kader van de oprichting van de hybride vredesmacht) zetten de Westerse landen China en Soedan onder druk door enerzijds te dreigen met ingrijpen in Darfoer (“Il faudra être ferme”), maar anderzijds worden er ook geluiden de wereld ingestuurd van economische compensaties indien Soedan bereid is mee te werken (“nous l’aiderons puisement”) (i.e. de tactiek van de ‘carrots and sticks’). Er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat China een sleutelpositie bekleedt in de onderhandelingen om de impasse te doorbreken. Het feit dat China mee rond tafel zit, is in dat opzicht alleen al een overwinning voor de organisatoren. De Westerse landen drukken er tijdens de onderhandelingen dan ook op dat China zijn invloed moet aanwenden om het regime in Khartoem onder druk te zetten. Hoewel China publiekelijk nooit expliciet tegen Soedan zal pleiten, wat indachtig interne politieke kwesties als die van Tibet niet verbazingwekkend zal zijn, lijkt China evenwel toch te beseffen dat het niet houdbaar is het Soedanese regime ten alle koste te verdedigen. China dient immers ook rekening te houden met belangen op en in andere gebieden, waar de geopolitieke kaarten mogelijk anders liggen. Niet in het minst is China zich ook bewust van de gevoeligheid van de publieke opinie t.a.v. mensenrechten en de daaraan gerelateerde schendingen. Aangezien China op dat gebied zelf niet van elke kritiek gevrijwaard is, beseft men in Peking maar al te goed dat de rol van de media en de publieke opinie niet onderschat mag worden. De toegenomen media-aandacht voor het conflict in Darfoer zal daar zeker niet vreemd aan zijn.

We kunnen besluiten dat er achter het conflict in Darfoer veel meer schuilt dan de oppervlakkige mensenrechtenretoriek zoals die in bovenstaande bijdragen door de Westerse protagonisten graag in de media ten tonele gebracht wordt. Achter het conflict tussen enerzijds de verschillende rebellengroeperingen en anderzijds de centrale regering in Khartoem en de Janjaweed-milities in Soedan, schuilt veel meer dan een conflict om water, vruchtbare grond en inspraak in de eigen bodemschatten. Wanneer de kaart met olievoorraden over de kaart van het conflictgebied geschoven wordt, zal snel duidelijk worden dat er ook andere factoren meespelen. Zou het kunnen dat een gebrek aan kostbare bodemrijkdommen één van de redenen is waarom de internationale gemeenschap algemeen genomen terughoudend was om in te grijpen in Rwanda in 1994? Of heeft men lessen getrokken uit het verleden en is de huidige interesse van de Westerse machten wel degelijk te verklaren vanuit een oprechte bekommernis om het lijden van de burgerbevolking in Darfoer? Het mag in ieder geval duidelijk zijn dat er momenteel een machtsspel uitgestreden wordt in Soedan tussen enerzijds China (en Rusland) en anderzijds een blok van Westerse landen. Sommige landen zullen allicht wel degelijk gemotiveerd zijn om in te grijpen vanuit een oprechte aandacht voor de verzuchtingen van de publieke opinie, maar dat belet geenszins dat het mensenrechtendiscours ook ten dele handig gebruikt wordt om geopolitieke doelstellingen na te streven. Allicht zal het, zoals de geschiedenis wel vaker heeft uitgewezen, waarschijnlijk op een akkoordje gegooid worden waarbij geen van de geïnteresseerde partijen gezichtsverlies hoeft te lijden, waarbij de internationale oliemaatschappijen de concessies onder elkaar verdelen, het establishment in Khartoem ook haar deel van de winst opstrijkt en de inwoners van Darfoer, waar het gisteren nog allemaal om ging, hun dagelijkse strijd om te overleven simpelweg voortzetten… En de boer ploegde voort…


Thomas Bomans

Bricmonts stellingen: enkele persoonlijke bedenkingen en commentaren

De bedenkingen hierna geformuleerd zijn louter persoonlijke bedenkingen die verwijzen naar het inleidend presentatieartikel in “Le Monde Diplomatique” dat summier J. Bricmonts visie op “humanitaire interventie” toelicht.
Er wordt verwezen naar een paar publicaties.

1. Bricmonts probleemstelling gaat er -ook bij de keuze van zijn voorbeelden- van uit dat het de Amerikaanse troepen zijn die een “H.I.” ondernemen.
Vervolgens stelt hij dat zij die vóór H.I. zijn géén controle hebben op die macht en ze derhalve ook niet kunnen controleren tijdens de uitvoering van de H.I., en dus beter afzien van het verdedigen van H.I..

Ik denk dat hij terecht zéér kritisch is t.a.v. dit soort “westerse” militaire, unilaterale interventies; helaas gaat hij niet in op pleidooien en visies -die m.i. niet allemaal eenvoudigweg afkomstig zijn van politici, juristen, activisten enz. met weinig integere bedoelingen- welke pleiten voor de nodige institutionele veranderingen, procedures, mechanismen en strikte voorwaarden inzake H.I., zowel qua
vaststelling van de mensenrechtenschendingen;
internationale en interne legitimiteit;
uitbouw van geschikte interventiemacht, mandaat en operationele voorwaarden ervan;
beperking van duur en effectieve en periodieke controle op de interventie;
inschatting van de effectiviteit en kosten-baten;
nazorg (1)

Uiteraard is het grote probleem in de hele discussie er misschien één van de “kwadratuur van de cirkel”. Ik tracht te verduidelijken.

Ten eerste koesteren vele oprechte (relatieve) voorstanders van H.I. verwachtingen ten aanzien van de VN-instanties (Veiligheidsraad, Algemene Vergadering, Mensenrechtencommisie “nieuwe stijl”,...), maar beseffen dat de werking van de Veiligheidsraad door één veto kan worden verlamd.

Vandaar dat velen dit probleem dan weer trachten op te lossen door te stellen dat dan maar buiten de VN om moet kunnen opgetreden worden, zolang er maar voldoende legitimiteit is (2). Als er al praktische voorbeelden inzake veto's gegeven worden betreft het dan meestal veto's van Russische of Chinese zijde (bv. inzake Darfour). Een optreden ter uitvoering van VN-resoluties t.a.v. Israël wordt meestal niet vermeld, wellicht omdat men hier op de feitelijke grenzen van de concrete praktijk van H.I. botst. Iedereen weet van wie dan een veto zou stellen.
Het voorbeeld dat ik aanhaal is geen loos voorbeeld; voor heel wat voorstanders van H.I. moet er immer niet noodzakelijk van genocide sprake zijn, maar kunnen “ernstige mensenrechtenschendingen volstaan”.

Tweede probleem is dat van de “materiële interventiemacht”: daarvoor moeten mankracht, middelen en knowhow ter beschikking worden gesteld. Moeizaam verlopen reeds de processen tot opbouw van een Europese strijdmacht (proces dat in aanzienlijke mate mee door het militair-industrieel complex wordt gestuurd én gericht is op Europese belangenverdediging, en niet “H.I.”), laat staan dat er enige wil is bij overheden om middelen ter beschikking te stellen van één of andere “humanitair interventiekorps”.
Instituties -en zeker ook militaire korpsen- zijn steeds product van hun samenstellende delen (in dit geval delen van staatsapparaten waarvan de neutraliteit al evenzeer voorwerp van discussie kan zijn), krachtsverhoudingen en belangenconvergenties zoals die op een bepaald moment bestaan en geconsolideerd worden.
Bricmont vindt deze vaststellingen wellicht zo vanzelfsprekend, dat ze hem er impliciet toe brengen enkel de feitelijke praktijk van min of meer unilaterale interventie van belangrijke westerse machten (in casu de VS) tot uitgangspunt van zijn kritische analyse te nemen (ook al kan en werd de invasie van Irak veeleer als een zgn. “veiligheidsinterventie” dan wel een H.I. te noemen).

Derde probleem heeft betrekking op de (internationale) legitimiteit: hoe ondermeer verhinderen dat legitimiteit “gekocht” wordt ? Denken we maar aan de indrukwekkende en goed uitgekiende pogingen inzake “manufacturing consent” die de VS er op enkele maanden tijd deed in slagen van een brede internationale alliantie “voor de bevrijding van Koeweit” te smeden, met inbegrip van nauwelijkse verhulde “omkoping” (met kwijtschelding van aanzienlijke schuldbedragen voor Egypte en Polen).
Weerom stelt zich hier de kwestie van de machtsverhoudingen (en dus “politiek”).
Méér dan om het even welk ander rechtsgebied is het “volkenrecht” voor wat zijn concrete invulling betreft hieraan onderhevig.
Ook de rol, onafhankelijkheid en eventuele selectiviteit van belangrijke mediakanalen dient hier kritisch te worden benaderd. Waarom wordt over de ene tragedie al vrij snel bericht (vaak “natuurrampen”), over de andere langzaam (Darfour), en over de andere wanneer ze zich al haast voltrokken heeft (oostelijk Congo), of wordt weliswaar reële, doch relatief beperkte menselijke conflictschade als “grote tragedie die tot zeer snel handelen noopt” voorgesteld (bv. Kosovo in 1999) ?

2.Terecht wordt voor het soort interventies die hij op de korrel neemt ook de reële inhoud van de “democratische principes” die met het optreden worden verdedigd, in vraag gesteld, ook al omdat de optreders zelf nauwelijks democratisch te noemen zijn.
Noam Chomsky schreef in de jaren '70 een veelbesproken en pas na het afschuimen van heel wat uitgevers gepubliceerd tweedelig werk “The Washington Connection” dat opent met een schema genaamd “The Sun and its planets: coyntries using torture on an administrative basis in 1970s, with their parent-client affiliations”. Met “The sun” wordt hier de VS bedoeld.
Van de 35 landen die wereldwijd tot “reguliere folteraars” mogen worden gerekend, behoren er maar liefst 26 (waaronder 3 Europese staten) zéér duidelijk tot de Amerikaanse invloedssfeer, waarvoor de VS tussen 1950 en 1975 ruim 200.000 militaire kaders trainden en 37 miljard dollar militaire hulp verschaften. Al zéér lang voor Bush jr. en de “war on terror” blijkt er dus één en ander niet helemaal met “democratische” of “humanitaire” beginselen te stroken in het Amerikaanse buitenlandse beleid (3).

3. Als enige aanzet tot alternatief roept Bricmont op tot totale niet-inmenging:
Nous n’avons pas de solution aux problèmes des autres, et par conséquent nous ferions mieux de ne pas nous mêler de leurs affaires (...) Les anticolonialistes britanniques ne pouvaient pas garantir que la fin de l’empire des Indes ne se passerait pas de façon tragique. Etait-ce une raison pour demander que l’Angleterre occupe l’Inde indéfiniment ? »

Bricmont spreekt m.i. zichtzelf hier toch enigszins tegen. Enerzijds gaat hij uit van een centrum-periferiemodel (cfr. zijn historische visie die blijkt uit het slotcitaat van Churchill uit 1914 waarnaar verwezen wordt), een visie die er juist veel oog heeft voor hoe de periferie ook nu nog diep getekend wordt door de “imperialistische overheersing door het centrum”, met alle gevolgen vandien op sociaal, cultureel, economisch, infrastructureel, demografisch,... vlak.
In hoeverre mate kun je dan de uitdrukking “problèmes des autres”, “leurs afffaires” gebruiken ?
Anders riskeer je ongewild van dezelfde uitganspunten inzake wereldbeeld te vertrekken als heel wat voorstanders van H.I. die als premisse ook uitgaan van een “wij als democratisch westen, bakermat van mensenrechten” versus “zij waar die ideeën om allerlei redenen vaak zwaar geweld wordt aangedaan” (een soort dualistische visie) en “wij” en “zij” niet als verschillende gebieden met elk een eigen historiek binnen een “wereldsysteem” (totaliteitsvisie).

Hij past dit ook toe in een poging tot formulering van een “what now ?” voor het Irak van anno 2007. Er IS een nieuwe toestand gecreëerd door de interventie van 2003, op welke leugenachtige en ongerechtvaardigde gronden deze interventie ook gebaseerd was.
Het unilaterale karakter van de Amerikaans-Britse inval was erg duidelijk, de internationale legitimiteit véél geringer dan de weliswaar met allerlei “making consent” -technieken gefabriceerde internationale consensus van 1990-1991 na de Iraakse invasie in Koeweit.
Dat de bezettingstroepen dienen te worden teruggetrokken, lijkt me plausibel en gerechtvaardigd, ook al omdat hun aanwezigheid wellicht een grotere factor van instabiliteit en gewapende escalatie dan wel stabiliteit is.
Desalniettemin, indien men zich in de plaats van een “antioorlogsbeweging” stelt, laat de concrete vertolking van algemene principes (in dit geval: onmiddellijke terugtrekking, laat ze nu “hun problemen” oplossen) hier -gezien zijn bovenvermelde categorieke oordeel- toch enigszins te wensen over.

Immers, “hun problemen” zijn nu door de jarenlange gang van zaken, in grote mate ook niet meer “hun problemen” geworden. De kaarten werden door elkaar gerammeld, er is veel leed, schade berokkend en wederzijdse haat gegroeid.
Misschien kan volgende toepasselijke metafoor één en ander verduidelijken: “Wanneer men ergens alles vol mijnenvelden legt, en vervolgens afdruipt, dan zijn die mijnenvelden nog wél de verantwoordelijkheid van zij die er ze gelegd hebben”.

Het lijkt me veel realistischer en beter -en al evenzeer “subversief” t.a.v. de doelstellingen van de huidige interventiemachten- om naast het ijveren voor terugtrekking van de huidige bezettingsmacht met in hun gevolg een pleiade aan schimmige huurlingenlegers van allerlei “beveiligingsfirma's”, ook te ijveren voor een internationale vredesmacht met duidelijk omschreven en gecontroleerd stabilisatiemandaat (peacekeepingforce) onder VN-auspiciën met brede regionale inbreng, met daarbij de eis dat minstens een aanzienlijk equivalent van de immense bedragen die nu aan oorlog in Irak en Afghanistan worden besteed, aan in velerlei opzicht sociaal evenwichtige (her)opbouwende maatregelen in deze landen (ook Afghanistan is nu al bijna 30 jaar inzet van een sterk geïnternationaliseerd gewapend conflict) wordt gespendeerd.

Zelfs al is de kans dat dit gerealiseerd wordt zéér gering (zie ook de schets van een aantal knelpunten in deze onder punt 3), deze aanzet tot IN PRINCIPE realisiseerbaar alternatief heeft twee grote voordelen:
- men biedt antioorlogsverzet een mobiliserend perspectief en toont aan dat ook deze krachten in alle omstandigheden “realpolitik” kunnen bedrijven;
- door aanhoudende weigering hiervan wordt alleszins de politieke kost van toekomstige interventies verder opgeschroefd (gezichtsverlies t.a.v. concrete en breed gedragen alternatieven is altijd groter dan t.a.v. het louter declameren van “algemene principes”.

Ten slotte getuigt deze andere soort “interventie” ook van verantwoordelijkheidszin t.a.v. de precaire toestand zoals die door jaren van “veiligheidsinterventie” werd geschapen.

Tot zover een aantal onderbouwde persoonlijke -en dus uiteraard puur subjectieve- commentaren annex standpunten. Alle kritische bedenkingen zijn uiteraard meer dan welkom.


Voetnoten:
(1) Zie bv. Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten: “Internationaal toetsingskader voor Gewapende Interventie”, (7 maart 2001), te vinden onder volgende URL: www.njcm.nl/upload/Hum.Interv.7maart01.PDF
Dit Comité geeft een gedetailleerde en strikte opsomming van allerlei voorwaarden, kenmerken en doelstellingen van een H.I., maar zoals het juristen betaamt, wordt het vraagstuk van macht, politiek en concrete belangen impliciet aan “andere specialismen” overgelaten.

(2) Zie ondermeer W.J.M. Van Genugten: “Humanitaire Interventies, mogelijkheden en wensen”. In: Noord-Zuidcahier jg. 17 nr. 1 (maart 1992), p. 111-117.

(3)Chomsky, Noam & Herman, Edward S.: “The Washington Connection: Volume I – The Washington Connection and Third World fascism”. Spokesmen ed. (London, 1979), p i-ii en p. 361 voor uitgebreide toelichting bij de selectie.
Het boek is stevig gekruid met een kleine 1000 voetnoten, waarin ook veelvuldig verwezen wordt naar overheidsdocumenten.

Geert Nauwelaerts

maandag 10 december 2007

“HUMANITAIRE INTERVENTIE”: internationale kaderschets en het “prille debat”

Inleiding

Het is misschien niet eenvoudig meer met op de achtergrond twee seminaries die handelen over het thema van deze blog, om het originaliteitsgehalte van de blogbijdragen te vrijwaren.
Toch doen we daartoe een poging, met als referentie een bijdrage aan de uitgave “Noord-Zuidcahier” van de toenmalige Vlaamse koepel van Derdewereld-NGO's NCOS, met de sprekende titel “Interventie”(1).
Het betreffende tijdschriftnummer dateert niet geheel toevallig uit begin 1992.
Het is immers vanaf 1989-90 dat het internationale discours en de academische en mediadiscussies omtrent humanitaire interventie (2) sterk opgang maakten.
Een dozijn bijdragen licht een aantal begrippen toe en bekijkt (humanitaire)interventie zowel geopolitiek, historisch, juridisch, bespreekt een aantal concrete cases (Nicaragua, het toen Zaïre geheten Congo, Joegoslavië), en verpoost bij de toekomstige rol van de VN hierin.

We selecteerden de bijdrage “De Nieuwe Wereldorde” van prof. L. Reychler (3), die ons om twee redenen interessant leek. Eerst worden een aantal ingrijpende wijzigingen in het mondiale kader geschetst waarin deze discoursverschuiving zich situeerde. Via een schets van de huidige en de zgn. nieuwe wereldorde, waarin ook méér kansen en aanvaarding van H.I. deel uitmaken, worden vervolgens naast een typering van H.I. vervolgens mogelijke argumenten pro en contra HI zoals die in de toenmalige debatten werden aangehaald, op een rijtje gezet. Het is immers op zich interessant te zien hoe gedacht werd in de vroegere fasen van het HI-debat. Een aantal commentaren kunnen misschien ingaan op eventuele accentverschuivingen die sedertdien zijn opgetreden.

Een gewijzigde internationale omgeving

Een vaststelling waarvan de auteur vertrekt, betreft de stroomversnelling inzake internationale veranderingen die rond eind jaren '80 plaatsvond, en die eigenlijk, zoals ook andere grote historische gebeurtenissen uit het verleden, niet voorspeld was. Dit zorgde voor veel onzekerheid bij wat kan worden omschreven als “de grote beleidscentra”.
De gewelddadige desintegratie van Joegoslavië, de USSR, de democratiseringsbewegingen en de implosie van een aantal Afrikaanse staten (Liberia, Somalië, ...), het einde van de eerste Golfoorlog dat een militair sterk doch zwaar verschuld Irak naliet,...

Een aantal oorzaken van het ontbreken van goede voorspellingen worden opgesomd, waarvan we hier weerhouden dat er teveel gefocust werd op de merkwaardige decennialange “Koude-Oorlogsstabiliteit”, en een aantal onderliggende “megatrends” zowel politiek ook academisch werden verwaarloosd.

Reychler probeert alvast bescheiden een aantal “megatrends” die zich volgens hem verder zullen doorzetten, te identificeren:
de revolutie van de informatiechnologie, die democratiserend werkt;
wereldwijde democratiseringsdruk, voor een deel geleid door nieuwe, beter opgeleide jonge generaties a.g.v. het Oosteuropese voorbeeld en het einde van de “wit-zwart”-apartheid die nu meer de “zwart-zwart”-apartheid op de voorgrond brengt
anti-democratiseringstrends als tegenreactie: “fundamentalisme”, extreem-rechts, stukken van de voormalige nomenclatura die zullen manoeuvreren in de nieuwe maatschappelijke ordening;
een toenemend “gemakkelijk cynisme” bij de publieke opinie in het westen, dat elk ideaal (4)) bij voorbaat wegwuift als mooi verpakt “eigenbelang”, en derhalve een constructieve aanpak van internationale problemen bemoeilijkt;
het 5000-200 probleem: ca. 5000 “etnische groepen” leven in ca. 200 staten, die het steeds moeilijker zullen hebben om die sluimerende conflicten te onderdrukken in het kader van de gewijzigde internationale omgeving;
een verschuiving van “harde” naar “zachte, coöpterende” macht: met militaire macht koopt men zich geen duurzame uitstraling, terwijl door de verspreiding van dit soort macht de kosten ervan sterk zijn toegenomen. Nationale cohesie, internationale organisaties, media en cultuur winnen daarentegen aan belang;
een nieuw, multipolair internationaal systeem met drie belangrijke wereldregio's en een handvol wereldmachten, die in één of meer regio's deel uitmaken van een eigen regionale multipolariteit, en niet noodzakelijk over één specifieke machtsvorm beschikken. Dit gegeven versterkt ook de rol van internationale organisaties;
een toegenomen aanvaarding én grotere kansen op succes van de humanitaire interventie, dat hij zelfs als “één van de vérreikende veranderingen in de internationale betrekkingen” kwalificeert. Vrede en veiligheid stoelen niet langer voornamelijk op wapenbeheersing en samenwerking, maar ook op minimale menselijke veiligheid, dewelke bedreigd wordt in geval van genocide, massamoord of foltering. Verschillende gebeurtenissen in de jaren '70 (Oost-Pakistan, Oeganda, Cambodja) en de toegenomen aandacht van media en NGO's hiervoor moeten dit onderstrepen;
de “America first”-houding zal toenemen: ofwel in de vorm van isolationisme ofwel van een unilateralistisch buitenlands politiek;
een conflictrijke wereld waarbij we toch even een aantal fenomenen die weerhouden die worden opgesomd, omdat ze dienstig kunnen zijn als achtergrond voor een verdere discussie inzake HI:
- etnonationalisme aangezwengeld door socio-economische ontberingen;
- latente interstatelijke spanningen die aan de oppervlakte komen;
- toenemende sociale ontreddering in een aantal regio's, met o.m. groei van allerlei vormen van criminaliteit
- groei van een “anti-politieke” houding;
- toenemende kans op proliferatie van ABC-wapens;
- toenemende economische achteruitgang en miliedegradatie in bepaalde gebieden
- migratiedruk;
- toenemende spanningen tussen Noord en Zuid annex demografische balansverschuivingen.

De wereldorde zoals die rond begin jaren '90 bestond, met het wegvallen van “Oost-Westcompetitie” had dus ingrijpende gevolgen voor de politieke, economische, sociale en militaire veiligheid van “het Zuiden”.
Fijntjes en ietwat “visionair” merkt de auteur het volgende op: “Indien de geallieerde interventie in de Perzische Golf (noot: die van 1991) als een niet te duur succes zal worden gewaardeerd en geen aanleiding zal geven tot langdurige regionale chaos, zal dit wellicht gelden als precedent voor een meer interventionistisch mundiaal veiligheidsregime”.

De “nieuwe wereldorde” waar veelvuldig naar verwezen wordt, was in oorsprong en in wezen een verwijzing naar zowel de feitelijk zich voltrekkende veranderingen als naar een wereldorde zoals die gewenst werd door verschillende grootmachten, dus niét alleen de VS.
Het is evenwel de speech van Bush sr. voor het Congres in sept. '90 in volle Golfcrisis die het begrip de invulling gaf die als referentie voor elk debat daarover zou gaan dienen (5).

In de “rule of law” die centraal werd gesteld, hield ondermeer uitdrukkelijk de optie van gebruik van door de “internationale gemeenschap” (een woord dat ook steeds meer zou opduiken) gelegitimeerde militaire macht ter handhaving van de beginselen van die “rule of law”.

Humanitaire interventie wint aan belang

Op die rol van “interventie”, in volkenrechtelijke termen gedefinieerd als “een inmenging in de binnen- of buitenlandse aangelegenheden van een andere staat, zonder dat deze laatste daartoe zijn toestemming heeft verleend”, wordt vervolgens dieper ingegaan.
Volgende typeringscriteria van interventies worden gehanteerd:
-niet-militaire versus militaire, waarbij verschillende vormen van peacekeeping en vredesvrijwarende rollen onderscheiden worden van het meer ingrijpende “peace enforcement”;
-unilaterale versus multilaterale interventie;
-legitimiteit: internationaal én door belangrijke groepen in de “doelwitstaat”;
-qua doelstellingen: veiligheid – milieu – humanitair;
Humanitaire interventie wordt vervolgens omschreven als “proportionele grensoverschrijdende hulp, met inbegrip van gewelddadige hulp, van regeringen aan de individuen van een andere staat wier mensenrechten worden geschonden.”(6)
Een toen actueel en veelbesproken voorbeeld dat wordt genoemd is de inrichting van veilige zones in Iraaks Koerdistan op basis van Resolutie 688 van de VN-Veiligheidsraad.

Pro's en contra's

De auteur erkent dat “interventie” als begrip door de diplomatieke tijden heen een zeer negatieve bijklank heeft verkregen. Toch merkt hij op dat een aantal vrij recente interventies op maar weinig internationale afkeuring konden rekenen: Oeganda in Tanzania ('79), India in Oost-Pakistan ('71), de Franse interventie tot afzetting van Bokassa in de Centraal-Afrikaanse republiek ('79). Hoewel hier geen enkele interveniërende staat zich uitdrukkelijk op een humanitair beginsel beriep, ziet de auteur hierin toch de kiemen van het later gehanteerde concept van de H.I.

Naast de hiervoor geschetste gewijzigde internationale context, droegen volgende factoren droegen bij tot een groeiende aanvaarding van de idee van H.I.:
toegenomen democratisering van de internationale politiek (media en NGO's);
groeiende bewustwording dat neutraliteit in asymmetrische conflicten in feite partialiteit betekent;
veranderingen in het vredesdenken, waarbij ook niet-militaire voorwaarden belangrijker worden (rol van de mensenrechten, band tussen interne en externe ontspanning, tussen veiligheid, welvaart en vrede);
toegenomen interne ontvoogdingsdrang in het Zuiden;
post-Koudeoorlogsomgeving met effecten op bepaalde regimes en het functioneren van de Veiligheidsraad (minder kans op “politieke blokkeringen”).

Ideaaltypisch kunnen drie houdingen tav H.I. worden onderscheiden:
1.absoluut verzet: alleen zelfverdediging wettigt geweldsgebruik;
2.pro beperkte interventie: slechts in gevallen van barbaarse mensenrechtenschendingen
3.de interventionistische strekking: ernstige schendingen volstaan (niet noodzakelijk genocide)

Contra

De argumenten van tegenstanders die worden aangehaald zijn de volgende:
- traditioneel niet-interventiebeginsel: soevereiniteit heeft steeds voorrang, zelfs ondemocratische regeringen vertegenwoordigen in deze kwesties “de bevolking”;
absoluut pacifisme;
- cultureel relativisme: onze waarden mogen niet worden opgelegd aan anderen, hetgeen moreel imperialisme zou impliceren;
- "elitisme": mensenrechten, waarvan de principiële universaliteit wordt erkend, kunnen echter maar gerealiseerd worden onder bepaalde sociale en economische voorwaarden;
- “samenzwering”: mensenrechtenpolitiek is niet meer dan een nieuwe dekmantel voor een westerse imperialistische politiek;
- gevaar van misbruiken en politiek van twee maten, twee gewichten: enkel kleine machten worden doelwit van H.I., risico op unilaterale interventies (bv. VS), ontstaan van een “kruisvaardersmentaliteit”

Pro

De auteur stelt onomwonden dat de argumenten van de interventionisten “zwaarder wegen”.
- ze respecteren wél de soevereiniteit, daar H.I. niet mag leiden tot territoriale aanwinst of politieke onderwerping;
- ze stellen wél dat de externe legitimiteit van regimes mee bepaald wordt door hun interne legitimiteit (“volkssoevereiniteit”);
- cultureel relativisme geldt niét voor de fundamentele mensenrechten (cfr. ook de “Universele Verklaring”);
- voor het overige worden de andere argumenten geneutraliseerd met het beklemtonen dat H.I. uiteraard aan strikt omschreven en tegelijk vervulde criteria of voorwaarden moet beantwoorden

Wat zijn dan die voorwaarden ?

- uiteraard mogen alleen humanitaire doelstellingen worden nagestreefd (alhoewel auteur in dit verband onomwonden voor een brede lezing opteert en zelfs “de omverwerping van dictatoriale regimes” hierbij vernoemd);
- respect voor het evenredigheidsbeginsel: éérst alle mogelijke vreedzame middelen uitpuren;
- voldoende internationale legitimiteit: VN, regionale steun,...
de ”slachtoffers” moeten de interventie positief waarderen. Opvallend is dat auteur hier weer resoluut gaat voor de “brede lezing” en stelt dat “H.I. een stevige hulp is voor individuen die opstaan tegen de tirannie, of zouden in opstand komen indien ze de kans kregen.”

Uiteraard is men alleen gebaat bij een effectieve H.I.:

- verwachte kosten en baten van interventieactoren zullen de wil tot een bijdrage aan de interventielasten bepalen (7);
- een adequaat interventievermogen impliceert goede predictie- en monitoringsystemen opdat middelen tijdig zouden kunnen ingezet worden. Dit impliceert o.a. de medewerking van de grootmachten (8);
- een strategische consensus: onenigheid over waarheen met een bepaald beleid, is nefast (bv. Balkancrisis en de E.U.). Daarom moet H.I. kaderen in bredere beleidsdoelstellingen die heel wat andere domeinen behelzen én vooral op preventie gericht zijn.

Conclusie

H.I. blijft ook in deze visie het corrigeren van een scheefgegroeide toestand en dient bij voorkeur vermeden te worden. In zijn uitwerking van “preventie” tenslotte vernauwt de auteur ten slotte dit begrip tot het bij voorbaat aflijnen van wélk gedrag door “de wereldgemeenschap” niet zal worden getolereerd, en het op poten zetten van goede systemen van conflictprognose en conflictbeheersing.


Voetnoten:
(1) Noord-Zuidcahier. Driemaandelijks tijdschrift voor ontwikkelingssamenwerking. Nr. 1, jg. 17 (maart 1992). Een uitgave van: Broederlijk Delen, NCOS, Bijeen. De besproken bijdrage is terug te vinden op blz. 25-42 van betreffend nummer.
(2) Verder afgekort tot “H.I.”
(3) Prof L. Reychler was toen prof. politieke wetenschappen aan de KUL.
(4) Betrokkene knipoogt hierbij wellicht ook naar het “onuitgesproken ideaal” van de H.I.
(5) Of hoe macht via “taal” ook het debat stuurt.
(6) Onze markering in vet.
(7) M.a.w. erkend wordt dat de belangen van de intervenanten een cruciale rol vervullen.
(8) “H.I. kan niet tegen grootmachten of zonder hun goedkeuring tegen andere bevriende landen gebruikt worden.” (blz. 40)

Geert Nauwelaerts